ECLI:NL:RBROT:2024:8008

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/679271 / KG ZA 24-452
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over levering aandeel in voormalige echtelijke woning

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is de eiseres, wonende te Spijkenisse, betrokken bij een geschil met de gedaagde, eveneens wonende te Spijkenisse, over de levering van haar aandeel in de voormalige echtelijke woning. De eiseres is vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Cortet, terwijl de gedaagde wordt bijgestaan door advocaat mr. S. Atceken-Ata. De procedure volgt op eerdere vonnissen van 18 juni 2024 en 27 juni 2024, waarin reeds op bepaalde vorderingen is beslist. De gedaagde heeft in reconventie gevorderd dat de eiseres haar medewerking verleent aan de levering van haar aandeel in de woning, met de mogelijkheid van vervangende toestemming tot notariële levering indien de eiseres niet meewerkt.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van de gedaagde worden afgewezen. Er is onvoldoende materieel belang aan de zijde van de gedaagde om de levering van de woning af te dwingen zonder actieve medewerking van de eiseres. De rechter heeft vastgesteld dat er een bodemprocedure aanhangig is waarin de rechtsgeldigheid van de afspraken in het echtscheidingsconvenant ter discussie staat. De eiseres betwist dat de afspraken rechtsgeldig zijn en stelt dat deze onder invloed van bedreiging en bedrog tot stand zijn gekomen. Bovendien is er onduidelijkheid over de waarde van de woning, die in het convenant is opgenomen, en de gedaagde heeft geen overtuigend bewijs geleverd van zijn financieringsmogelijkheden.

De voorzieningenrechter heeft besloten om de proceskosten te compenseren, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 16 juli 2024 door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679271 / KG ZA 24-452
Vonnis in kort geding van 16 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Spijkenisse,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Cortet te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te Spijkenisse,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. Atceken-Ata te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 18 juni 2024 en het herstelvonnis van 27 juni 2024, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken
  • de brief van 26 juni 2024 met producties 7 tot en met 9 van [eiseres]
  • productie 10 van [eiseres]
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling gehouden op 2 juli 2024
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het bij vonnis van 27 juni 2024 herstelde vonnis van 18 juni 2024 (hierna: het vonnis) is beslist op de vordering in conventie van [eiseres] en op de vorderingen in reconventie van [gedaagde] zoals die zijn weergegeven in het vonnis onder 3.3 I, II en III. Op de reconventionele vorderingen onder 3.3. IV en V en de vorderingen over en weer aangaande de proceskosten in conventie en in reconventie is geen beslissing gegeven. Die vorderingen liggen thans ter beoordeling voor.
2.2.
De nog openstaande vorderingen in reconventie van [gedaagde] strekken ertoe dat [eiseres] binnen één week na betekening van een daartoe strekkend vonnis haar medewerking verleent aan de levering van haar aandeel in de voormalige echtelijke woning (aan [adres]) aan [gedaagde] en dat, bij uitblijven van die medewerking, aan [gedaagde] vervangende toestemming wordt verleend tot de notariële levering van de woning aan hem, waarbij het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de toestemming van [eiseres].
2.3.
Deze vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. Aan de zijde van [gedaagde] bestaat onvoldoende onverwijld en materieel belang om de levering van de woning aan hem op dit moment, in kort geding, zonder eigen actieve medewerking van [eiseres], af te dwingen. Daartoe is het volgende redengevend.
2.3.1.
[gedaagde] meent dat de afspraken die zijn neergelegd in het echtscheidingsconvenant moeten worden uitgevoerd en ook dat [eiseres] al een bedrag heeft ontvangen. Hij heeft in zijn visie precies gedaan wat er was afgesproken en nu moet [eiseres] dat ook doen.
2.3.2.
Hoewel [gedaagde] in beginsel bij de vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en het doen eindigen van de tussen partijen bestaande onverdeeldheid spoedeisend belang heeft, is dat belang thans, gelet op de huidige situatie, onvoldoende zwaarwegend. De afspraak met de notaris die gepland was op 7 juni 2024 is vervallen. Gebleken is verder dat er tussen partijen een bodemprocedure aanhangig is, waarin op korte termijn een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Onderwerp van geschil in de bodemprocedure is (o.a.) de rechtsgeldigheid van de tussen partijen in het echtscheidingsconvenant neergelegde afspraken, waaronder die over (de waarde van) de te verdelen woning. Volgens [eiseres] kunnen deze afspraken geen stand houden, omdat zij onder invloed van bedreiging en bedrog tot stand zijn gekomen dan wel omdat sprake is van dwaling ten aanzien van de waarde van de woning (benadeling voor meer dan een vierde, artikel 3:196 BW); zij betwist verder dat ze al daadwerkelijk een bedrag uitgekeerd heeft gekregen.
2.3.3.
[eiseres] stelt daarnaast onbetwist dat zij niet betrokken is geweest bij de in opdracht van [gedaagde] verrichte drie taxaties van de woning (productie 4 van [gedaagde]). Uit die taxaties blijkt van een lagere waarde van de woning dan die is opgenomen in het echtscheidingsconvenant. [gedaagde] wil de levering aan hem van het aandeel van [eiseres] in de voormalige echtelijke woning bewerkstelligen op basis van die lagere taxaties. Omdat aannemelijk is dat [eiseres] bij de taxaties niet betrokken is geweest, kan van de waardebepalingen daarin vooralsnog niet worden uitgegaan. Die waardebepalingen lijken bovendien sterk beïnvloed te zijn door achterstallig onderhoud, althans in de woning te verrichten werkzaamheden, waarvan de noodzaak tot het verrichten daarvan door [eiseres] wordt betwist, gelet op de in 2018 al gerealiseerde verbeteringen. De in het convenant opgenomen (hogere) waarde van de woning van € 240.000,00, waarbij onduidelijk is of die werkzaamheden daarin verdisconteerd zijn, lijkt daarmee op dit moment nog steeds relevant te zijn. Die prijs kan [gedaagde], volgens [eiseres], gelet op zijn inkomen, niet financieren. [gedaagde] heeft geen inzicht gegeven in de door hem gestelde financieringsmogelijkheden. Omdat [gedaagde] die financieringsmogelijkheden en het door hem ter zitting ingenomen standpunt dat de kennelijk reeds gevraagde hypotheekofferte binnen afzienbare tijd verloopt niet concreet heeft gemaakt en ook niet heeft onderbouwd met stukken, is door hem in elk geval niet aannemelijk gemaakt dat hij tot financiering, laat staan tegen een waarde van (minimaal) € 240.000,00, in staat is.
2.3.4.
Tegen deze achtergrond is het op dit moment niet verantwoord om bij wijze van voorziening bij voorraad op de uitkomst van de reeds lopende bodemprocedure, waarin, anders dan in dit kort geding, plaats is voor nader onderzoek en/of bewijs, vooruit te lopen. Het belang van [eiseres] om de huidige juridische situatie ten aanzien van de woning in stand te houden en niet nodeloos te compliceren, weegt, in het licht van de bodemprocedure waarin binnenkort een zitting te verwachten is, zwaarder dan het belang van [gedaagde] om op zeer korte termijn de woning geheel op zijn naam te krijgen.
in conventie en in reconventie
2.4.
Gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in conventie en in reconventie op de voet van artikel 237 lid 1 Rv, tweede volzin, de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding kunnen geven om van het wettelijke uitgangspunt zoals neergelegd in het hiervoor genoemde artikellid af te wijken.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
3.1.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
3.2.
wijst de vorderingen sub IV en V, weergegeven onder r.o. 3.3 in het bij vonnis van 27 juni 2024 herstelde vonnis van 18 juni 2024, af,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in conventie en in reconventie
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.1734/106