ECLI:NL:RBROT:2024:8016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
11067406 CV EXPL 24-11131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en huurbetaling na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde met betrekking tot een beëindigde huurovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. van der Schee, vorderde een schadevergoeding van € 3.615,33, onbetaalde huur van € 1.006,45, gederfde huurinkomsten van € 1.600,00 en buitengerechtelijke incassokosten van € 686,09. De gedaagde, die zelf procedeerde, was niet verschenen op de zitting en heeft zijn verweer niet onderbouwd.

De huurovereenkomst tussen partijen was met wederzijds goedvinden beëindigd en de gedaagde had de woning op 24 oktober 2023 verlaten. De eiseres stelde dat de woning beschadigd was opgeleverd, wat leidde tot de vordering van schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de borg van € 1.300,00 niet toereikend was voor de schadevergoeding en heeft de vordering van de eiseres toegewezen, met uitzondering van een kleine aanpassing in het gevorderde bedrag.

De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De totale te betalen som door de gedaagde aan de eiseres bedraagt € 6.850,33, inclusief wettelijke rente over de toegewezen bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11067406 CV EXPL 24-11131
datum uitspraak: 9 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiseres,
gemachtigde: mr. A. van der Schee,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 april 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van 30 april 2024;
  • de akte, met bijlage.
1.2.
Op 5 juli 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [eiseres] en haar gemachtigde mr. A. van der Schee aanwezig. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 3.615,33 aan schadevergoeding met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.006,45 aan onbetaalde huur met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.600,00 aan misgelopen huurinkomsten met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 686,09 (incl. btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende.
Tussen partijen bestond een huurovereenkomst voor de huur van de woning aan [adres]. Deze is met wederzijds goedvinden geëindigd en op 24 oktober 2023 heeft [gedaagde] de woning verlaten. Op grond van artikel 7:224 BW is [gedaagde] gehouden het gehuurde in dezelfde staat op te leveren waarin deze door hem was aanvaard. Dit heeft hij nagelaten. De woning bleek namelijk beschadigd. De totale schade bedraagt € 4.860,53. Deze is deels door [eiseres] met de borg verrekend. Ze eist nu, volgens de dagvaarding, een schadevergoeding van € 3.615,33.
2.3.
Daarnaast heeft [gedaagde] de huur over de periode 1 tot en met 24 oktober 2023 niet betaald. De huur voor deze periode bedraagt volgens [eiseres] € 1.006,45.
2.4.
Ook stelt [eiseres] dat zij schade heeft geleden in de vorm van gederfde inkomsten. De woning moest immers hersteld worden voordat deze opnieuw verhuurd kon worden. Het herstel van de woning heeft van 24 oktober tot 1 december 2023 geduurd, aldus [eiseres]. De daarmee gepaard gaande inkomstenderving begroot [eiseres] op € 1.600,00.
2.5.
De totale hoofdsom bedraagt volgens [eiseres] dan € 6.221,78. Tot slot maakt zij aanspraak op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente over voornoemde bedragen.
2.6.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
Doordat de borg van € 1.300,00 is ingehouden, is de schade vergoed.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft onderzocht of er oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
hoofdsom
3.2.
Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat de borg van € 1.300,00 niet toereikend is voor de vergoeding van de geleden schade. Zij heeft de schade uitgebreid onderbouwd met een specificatie, foto’s en facturen. [gedaagde] heeft alleen maar gesteld dat deze schade niet klopt, maar hij heeft dat verder niet toegelicht. Hij was ook niet aanwezig bij de zitting en heeft daar dus ook zijn verweer niet onderbouwd. Omdat hij zijn verweer niet heeft onderbouwd wordt de gevorderde schadevergoeding toegewezen. Hij heeft zich ook niet verzet tegen het overig gevorderde. De gevorderde schadevergoeding, de achterstallige huur en inkomstenderving komen vast te staan. De vordering wordt door de kantonrechter echter ambtshalve aangepast. De gevorderde schade bedroeg volgens het gestelde in de dagvaarding € 4.860,53 minus € 1.300,00, dus per saldo € 3.560,53 en niet het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 3.615,33. Aldus wordt in totaal een bedrag van € 6.166,98 toegewezen.
Incassokosten
3.3.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 683,35 toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). Wel zijn de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat is toegewezen.
rente
3.4.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
proceskosten
3.5.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op € 135,97 aan dagvaardingskosten (incl. btw), € 248,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.196,97. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 6.850,33 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.560,53 vanaf 25 oktober 2023, de wettelijke rente over een bedrag van € 1.006,45 vanaf 1 oktober 2023 en de wettelijke rente over een bedrag van € 1.600,00 vanaf 24 oktober 2023;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.196,97 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
62574