ECLI:NL:RBROT:2024:8074

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/671566 / HA ZA 24-29
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boete op basis van vaststellingsovereenkomst in het kader van projectontwikkeling en omgevingsvergunning

In deze zaak vorderen de projectontwikkelaar Mullerpier Ontwikkeling C.V. en aannemer VORM Bouw B.V. een boete van €300.000 van een omwonende, die in strijd met een vaststellingsovereenkomst zou hebben gehandeld. De vaststellingsovereenkomst was gesloten om een beroep tegen een omgevingsvergunning in te trekken, waarbij de omwonende vreesde voor hinder en waardevermindering van haar woning door de bouw van de woontoren 'Stack'. De rechtbank Rotterdam heeft op 21 augustus 2024 geoordeeld dat de omwonende niet in strijd heeft gehandeld met de overeenkomst. De rechtbank overweegt dat de omwonende op 24 juli 2023 bezwaar heeft gemaakt tegen een nieuwe omgevingsvergunning voor een WKO-bron, maar dat dit bezwaar geen vertraging heeft veroorzaakt voor het project. De rechtbank past de Haviltex-maatstaf toe en concludeert dat de omwonende niet in strijd heeft gehandeld met de vaststellingsovereenkomst, omdat er geen materiële schade is ontstaan door haar bezwaar. De vordering van Mullerpier c.s. wordt afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671566 / HA ZA 24-29
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
1. de commanditaire vennootschap
MULLERPIER ONTWIKKELING C.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VORM BOUW B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
eiseressen,
advocaat mr. F. van Westrhenen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid met Mullerpier, VORM, Mullerpier c.s. (eiseressen gezamenlijk) en [gedaagde].

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2023, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 11;
  • de brief van de rechtbank van 20 maart 2024, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 8 mei 2024, waarbij partijen nader zijn geïnformeerd over de mondelinge behandeling;
  • de akte houdende overlegging producties van Mullerpier c.s. van 13 juni 2024, met producties 16 en 17;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] van 13 juni 2024, met producties 12 tot en met 15;
  • de mondelinge behandeling van 13 juni 2024 en de spreekaantekeningen van beide zijden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Mullerpier en VORM zijn betrokken bij het project “STACK – Blok 12” (hierna: Project Stack). Mullerpier als ontwikkelaar en VORM als aannemer. Project Stack betreft de ontwikkeling en realisatie van de woontoren ‘Stack’ met koopappartementen in Rotterdam.
2.2. De beoogde woontoren ‘Stack’ ligt aan een driehoekig plein, tegenover een blok woningen. [gedaagde] woont in één van deze woningen aan het driehoekige plein.
2.3. Op 1 april 2021 verleende de gemeente Rotterdam aan Mullerpier een omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen met betrekking tot het Project Stack. Tegen de verleende omgevingsvergunning werd onder meer door [gedaagde] een bezwaarschrift ingediend. De bezwaren, waaronder die van [gedaagde], werden bij besluit van 29 juli 2021 door de gemeente ongegrond verklaard.
2.4. Op 9 september 2021 stelde [gedaagde] tegen het besluit van 29 juli 2021 beroep in.
2.5. Zolang de omgevingsvergunning niet onherroepelijk was, werd de bouw van het Project Stack aangehouden. Om verdere vertraging te voorkomen zijn Mullerpier c.s. met [gedaagde] in overleg getreden om te bezien of zij bereid was om haar beroep in te trekken.
2.6. Na een onderhandelingsperiode hebben partijen op 14 december 2021 overeenstemming bereikt. [gedaagde] tekende daartoe op voormelde dag om 16:59 een vaststellingsovereenkomst. Hierin is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Hierna gezamenlijk: Partijen
NEMEN HET VOLGENDE IN OVERWEGING:
(…)
c) De Omwonende vreest als gevolg van het Project hinder te zullen ondervinden en dat haar woning in waarde zal dalen. Deze vrees ziet op de periode tijdens en na de bouw.
d) Ontwikkelaar zal het Project binnen de afgegeven omgevingsvergunning en welstandgoedkeuring nader moeten uitwerken.
(…)
EN ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

1.Verplichtingen van Ontwikkelaar en Bouwer

1.
Om het geschil volledig en finaal te beslechten zullen Ontwikkelaar en Bouwer de volgende wijzigingen aan het Project doorvoeren om aldus tegemoet te komen aan de vrees van de Omwonende:- Inrichting openbaar gebied
(…)
- Aanvullend op het bepaalde in punt 1.1 en indien en voor zover Omwonende voldaan heeft aan haar verplichting als bedoeld in punt 2.1 van de Overeenkomst zullen Ontwikkelaar en Bouwer gezamenlijk ter volledige en finale beslechting van het Geschil aan de Omwonende eenmalig het volgende bedrag betalen ter vergoeding van de schade die de Omwonende heeft geleden en nog te lijden heeft als gevolg van de realisatie van het Project STACK: EUR 300.000,-(zegge, driehonderdduizend Euro) indien de Overeenkomst uiterlijk op dinsdag 14 december 2021, 17.00 uur Nederlandse tijd door Omwonende is ondertekend. Indien de Overeenkomst later wordt ondertekend, vervalt het recht van Omwonende op betaling van enige vergoeding en nakoming van al het bepaalde in de Overeenkomst.
(…)

2.Verplichtingen van de Omwonende

1.
Binnen twee dagen na ondertekening van deze Overeenkomst zal Omwonende haar beroep bij de Rechtbank Rotterdam inzake procedure met zaaknummer ROT 21 / 4821 intrekken. Een kopie van dat bericht stuurt Omwonende direct per e-mail naar Ontwikkelaar en Bouwer.
2.
Met de ondertekening van deze Overeenkomst doet Omwonende, alsmede haar familieleden of een al dan niet inwonende partner ([naam 1]), onherroepelijk afstand van het recht om:
a. bedenkingen, bezwaren/beroepen in te dienen tegen plannen en vergunningaanvragen,
b. een verzoek om vergoeding van planschade, dan wel nadeelcompensatie, in te dienen, en
c. enig ander (bestuurs- of civielrechtelijk) rechtsmiddel aan te wenden,
(…)
één en ander voor zover dit betrekking heeft/zal hebben op – de realisering van – het Project en het Project “Dok & Kaai”.
3.
(…)
4.
Indien de Omwonende, haar familieleden of een al dan niet inwonende partner ([naam 1]) in strijd handelt met het hiervoor bepaalde in punt 2.1 en/of 2.2, verbeurt zij onmiddellijk zonder dat hiervoor enige ingebrekestelling, aanmaning dan wel enige andere (schriftelijke) voorafgaande verklaring benodigd is, een direct opeisbare en met voor matiging vatbare boete per overtreding aan de Ontwikkelaar en Bouwer gelijk aan het bedrag van de overeenkomstig punt 1.2 van de Overeenkomst betaalde vergoeding. Het vorenstaande laat het recht van de Ontwikkelaar en Bouwer op nakoming en/of volledige schadeloosstelling op grond van de wet geheel onverlet.

3.Slotbepalingen

(…)
4. Deze overeenkomst komt pas tot stand (art. 6:217 BW) nadat deze Overeenkomst door/namens alle Partijen bevoegd is ondertekend met softwareprogramma DocuSign.”
2.7.
[gedaagde] trok op 16 december 2021 het beroep in.
2.8.
Op 11 mei 2023 diende Eneco een aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de putbehuizing van een WKO-bron in (hierna: de Eneco-vergunning). De toelichting op de aanvraag vermeldt onder meer:
“Voor de hieronder omschreven situatie is eerder een vergunning aangevraagd.
Hierop is op 30 november 2021 een vergunning verstrekt onder kenmerk
[kenmerk]. Echter is in overleg met de Gemeente Rotterdam de locatie van de bron/putbehuizing iets gewijzigd ten opzichte van de vergunning. (…)
INLEIDING
Op het puntje van de Mullerpier in het Lloydkwartier in Rotterdam wordt een nieuwe 70 meter hoge woontoren ‘STACK’ gebouwd. In de woontoren zijn circa 85 woningen voorzien. De bouw van de woontoren start in het tweede kwartaal van 2021. De oplevering vindt plaats in 2023. Een open bodemenergiesysteem met een monobron maakt onderdeel uit van de klimatisering van het gebouw.
(…)
Een bron moet altijd op enige afstand van gebouwen worden geplaatst omdat bij
het uitvoeren van boringen de grond ontspant en draagkracht verliest, waardoor
verzakking van fundering/gebouw kan optreden. Het kadastraal perceel waar de
woontoren op staat biedt geen ruimte voor plaatsing van de bron. Daarom wordt
deze op het naastgelegen perceel geplaatst. Dit perceel is in eigendom van de
gemeente Rotterdam.”
2.9.
Bij besluit van 19 juni 2023 is aan Eneco Warmtenetten B.V. (hierna: Eneco) een omgevingsvergunning verleend. Het besluit vermeldt onder meer:
“De aanvraag heeft betrekking op de locatie ([locatie]) nabij [adres]. Het project betreft het plaatsen van een WKO putbehuizing in de Mullerpier voor een nieuw te boren bron.
Op de Müllerpier wordt de woontoren 'Stack' gerealiseerd. Klimatisering van de ruimtes wordt mede geregeld met open bodemenergie. Hiervoor wordt een monobron gerealiseerd. Op eigen terrein is geen ruimte, de monobron wordt daarom op gemeentegrond gerealiseerd."
2.10.
Naar aanleiding van de vergunningaanvraag van Eneco en het besluit van 19 juni 2023 heeft [gedaagde] met [naam 2], senior bouwinspecteur bij de gemeente Rotterdam, gemaild omdat zij meer informatie wilde ontvangen over de (putbehuizing van de) bron.
[gedaagde] stuurde per e-mail van 3 juli 2023 een aantal vragen door aan [naam 2], waaronder:
“Ik heb nog wel de volgende opmerkingen/vragen
(…)
- voldoende afstand tot de bestaande bebouwing en kade: de bron is nu gepland vlak bij onze huizen, dichter bij ons dan bij Stack, terwijl er in de aanvraag wordt aangegeven: Een bron moet altijd op enige afstand van gebouwen worden geplaatst omdat bij het uitvoeren van boringen de grond ontspant en draagkracht verliest, waardoor verzakking van fundering/gebouw kan optreden. Wij hebben al schade van het heiwerk. Is het risico op verdere schade aan onze huizen door het boren en gebruik van de bron wel voldoende meegenomen? Ik zie daar verder niets over in de aanvraag. Wat is eigenlijk 'enige afstand’?”
Op 24 juli 2023 mailde [gedaagde] aan [naam 2]:
“Excuses nog een mail: is er al antwoord van de aanvrager (wie dat dan ook is)? Anders moet ik alsnog bezwaar maken…”
2.11.
[gedaagde] diende op 24 juli 2023 tegen de Eneco-vergunning bezwaar in.
2.12.
Op 27 juli 2023 stuurde [naam 2] per mail een reactie op de vragen van [gedaagde]. De vraag met betrekking tot de afstand van de bron tot de bestaande bebouwing en kade wordt als volgt beantwoord:
“De boordiameter van de bron is 50 cm. Als vuistregel wordt aangehouden: afstand tot belendende fundering / gebouw -> 10 X boordiameter. In dit geval is ‘enige afstand’ 5 mtr. De positie van de bron is 13,6 meter van het belendende pand, genoeg afstand m.b.t. risico op schade.”
2.13.
Mullerpier c.s. deelden per brief van hun advocaat van 12 september 2023 aan [gedaagde] mee dat [gedaagde] door het aantekenen van het bezwaar op 24 juli 2023 de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden en een direct opeisbare boete van € 300.000,00 heeft verbeurd aan Mullerpier c.s.
2.14.
Op 15 september 2023 stuurde [naam 3], senior jurist bij de gemeente Rotterdam, naar aanleiding van het bezwaar van [gedaagde], per mail extra toelichting over de locatie van de WKO putbehuizing naar [gedaagde].
2.15.
[gedaagde] trok haar bezwaar op 17 september 2023 in.
2.16.
[gedaagde] liet per brief van haar advocaat van 21 september 2023 aan Mullerpier c.s. weten dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de vaststellingsovereenkomst en dat zij niet tot betaling van de boete zal overgaan.
3. Het geschil
3.1.
Mullerpier c.s. vorderen dat de rechtbank, bij voorraad uitvoerbaar, [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 300.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2023, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door Mullerpier c.s. gevorderde, met veroordeling van Mullerpier c.s. in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente voor zover de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis door Mullerpier c.s. zijn voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Mullerpier c.s. gronden hun vordering op de vaststellingsovereenkomst. Overeenkomstig de slotbepaling van de vaststellingsovereenkomst onder punt 4 komt de vaststellingsovereenkomst pas tot stand nadat deze door/namens alle partijen is ondertekend. Het door Mullerpier c.s. in het geding gebrachte exemplaar is alleen door [gedaagde] getekend, maar tijdens de mondelinge behandeling hebben Mullerpier c.s. desgevraagd een door [gedaagde], [naam 4] en [naam 5] getekend (allen op 14 december 2021) exemplaar laten zien. De rechtbank stelt daarom vast dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
4.2.
Mullerpier c.s. voeren aan dat [gedaagde] zich met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst er enerzijds toe heeft verplicht om haar beroep met betrekking tot de omgevingsvergunning van Mullerpier in te trekken (artikel 2.1) en, anderzijds, om onder meer geen (nieuwe) bezwaren in te dienen tegen vergunningen met betrekking tot de realisering van het Project Stack (artikel 2.2 sub a). Door op 24 juli 2023 tegen de Eneco-vergunning bezwaar aan te tekenen (zie 2.11), handelde [gedaagde] volgens Mullerpier c.s. in strijd met artikel 2.2 sub a van de vaststellingsovereenkomst. De Eneco-vergunning heeft evident betrekking op de realisering van het Project Stack. [gedaagde] wist of had moeten begrijpen dat er in de toekomst nog meer vergunningen voor de realisatie van het project nodig zouden zijn en dat deze ook onder de vaststellingsovereenkomst zouden vallen. Nu [gedaagde] artikel 2.2 heeft geschonden, is zij op grond van artikel 2.4 van de vaststellingsovereenkomst een direct opeisbare boete verschuldigd, gelijk aan het aan haar betaalde bedrag van € 300.000,00, aldus Mullerpier c.s.
4.3.
[gedaagde] betwist dat zij artikel 2.2 van de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden. Zij heeft immers afstand van recht gedaan. Het doen van afstand van recht is een rechtshandeling en deze geschiedt, zoals ook blijkt uit de bewoording van artikel 2.2 door middel van ondertekening van de overeenkomst. Er is geen boete gesteld op het maken van bezwaren nadat afstand van recht is gedaan, aldus [gedaagde].
[gedaagde] voert verder aan dat ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst het niet was voorzien dat de WKO-bron op een andere plek zou worden gerealiseerd dan op de reeds op 30 november 2021 vergunde plek. Na het sluiten van de overeenkomst is vervolgens een vergunning voor een nieuwe locatie, op het driehoekige plein vóór de woning van [gedaagde], aangevraagd. Blijkens de toelichting op de aanvraag bestond er een kans op verzakking van fundering/gebouwen indien de WKO-bron niet op voldoende afstand van gebouwen wordt geplaatst. Het was voor [gedaagde] onder meer niet duidelijk wat onder ‘voldoende afstand’ werd verstaan. Zij heeft haar vragen hieromtrent aan de gemeente voorgelegd. Toen de bezwaartermijn dreigde te verlopen, en zij nog geen inhoudelijke reactie van de gemeente had ontvangen, heeft [gedaagde] op 24 juli 2023 bezwaar gemaakt. [gedaagde] voert aan dat haar zorgen in september 2023 werden weggenomen door de toelichting van [naam 3] van de gemeente Rotterdam. Een paar dagen later heeft [gedaagde] het bezwaar ingetrokken. Het Project Stack heeft volgens [gedaagde] geen vertraging opgelopen als gevolg van het bezwaar.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van een zuiver taalkundige uitleg heeft [gedaagde] gelijk en zou zij, na het intrekken van het beroep op 16 december 2023 en het (civielrechtelijk) afstand doen van recht door op 14 december 2023 te ondertekenen, in beginsel niet meer in strijd kunnen handelen met het bepaalde in artikel 2.2 van de vaststellingsovereenkomst. Het verweer van [gedaagde] gaat echter niet op, omdat de uitleg van bepalingen in een overeenkomst zoals onderhavige niet wordt gedaan op grond van een zuiver taalkundige uitleg. Volgens vaste rechtspraak moeten de bepalingen worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Het gaat daarbij om de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij zijn alle concrete omstandigheden van het geval van beslissende betekenis, deze worden gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zowel Mullerpier c.s. als [gedaagde] een goed beeld gehad van de strekking van hetgeen zij beoogden overeen te komen met de vaststellingsovereenkomst: Mullerpier c.s. waren bereid om onder meer een bedrag van € 300.000 te betalen om [gedaagde] het door haar ingestelde beroep met betrekking tot de omgevingsvergunning van Mullerpier te laten intrekken (artikel 2.1), en om onder meer te voorkomen dat [gedaagde] de voortgang van het Project Stack in de toekomst niet wederom zou vertragen door bezwaren/beroepen in te dienen tegen een vergunningaanvraag (artikel 2.2 sub a).
4.4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] in strijd handelde met artikel 2.2 sub a van de vaststellingsovereenkomst door op 24 juli 2023 bezwaar te maken tegen de Eneco-vergunning. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij licht dat als volgt toe.
4.4.2.
Volgens [gedaagde] heeft zij het bezwaar ingediend omdat de bezwaartermijn dreigde te verlopen. Zij had op dat moment nog geen inhoudelijke reactie van de gemeente Rotterdam ontvangen op haar vragen en zij heeft met het bezwaar de bestuursrechtelijke rechtsgang voor de zekerheid willen veilig stellen. Dit is niet door Mullerpier c.s. weersproken en volgt ook uit de door haar overgelegde correspondentie met de gemeente (zie 2.10). [gedaagde] heeft in september 2023 het bezwaar weer ingetrokken. Dat het Project Stack door deze gang van zaken geen vertraging heeft opgelopen, zoals door [gedaagde] aangevoerd, is niet, althans onvoldoende gemotiveerd door Mullerpier c.s. weersproken. Tijdens de mondelinge behandeling hebben Mullerpier c.s. op dit punt aangevoerd dat de WKO-bron later is geslagen dan de bedoeling was en dat het Project Stack mogelijk dus wel schade heeft opgelopen als gevolg van het bezwaar. Zij hebben echter op geen enkele wijze onderbouwd dat: de WKO-bron later is geslagen dan gepland, deze vertraging een gevolg was van het bezwaar van [gedaagde] en dat er door die vertraging schade is ontstaan.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het Project Stack geen vertraging heeft opgelopen door het bezwaar van [gedaagde] tegen de Eneco-vergunning. Dit is relevant, gelet op de hiervoor benoemde strekking van de vaststellingsovereenkomst. De tekst van artikel 2.2 is niet eenduidig en eerder is al betekenis toegekend aan de voor partijen kenbare strekking, namelijk voorkomen dat [gedaagde] de voortgang van het Project Stack wederom zou vertragen door bezwaren/beroepen in te dienen tegen een vergunningaanvraag. Deze strekking stond eerder in de weg aan de conclusie dat [gedaagde] niet meer in strijd met artikel 2.2 kon handelen omdat zij reeds door ondertekening afstand heeft gedaan van recht, en het staat er nu redelijkerwijs ook aan in de weg dat [gedaagde] slechts door het maken van bezwaar, zonder dat daardoor vertraging is ontstaan, in strijd heeft gehandeld met de betreffende bepaling en daardoor de boete verbeurt. Met de vaststellingsovereenkomst is, onder meer, beoogd om geen vertraging (meer) te veroorzaken aan het Project Stack, op straffe van een boete. Het project is niet vertraagd, dus materieel gezien heeft [gedaagde] ook niet in strijd met de vaststellingsovereenkomst gehandeld. Het was naar het oordeel van de rechtbank voor [gedaagde] daarom niet kenbaar dat haar handelen in dit specifieke geval ertoe zou leiden dat zij de boete in de zin van artikel 2.4 verschuldigd zou zijn.
De vordering van Mullerpier c.s. wordt afgewezen.
4.5.
Mullerpier c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.626,00
- salaris advocaat € 5.428,00 (2 punten × tarief € 2.714,00)
- nakosten
€ 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 8.232,00
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Mullerpier c.s. in de proceskosten van € 8.232,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Mullerpier c.s. niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten Mullerpier c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt Mullerpier c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe zijn voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
[3597/1729]