ECLI:NL:RBROT:2024:8174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/682314 / JE RK 24-1481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen na inzet interculturele hulpverlening

Op 23 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, die verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen in een pleegzorgvoorziening. De moeder van de kinderen, die het ouderlijk gezag heeft, heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek, ondanks de emotionele impact die dit op haar heeft. De kinderen hebben in het verleden veel spanningen ervaren in de thuissituatie, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de inzet van interculturele hulpverlening, de situatie niet is verbeterd en dat de kinderen niet bij de moeder kunnen wonen. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen te verlengen tot 15 december 2024, met de nadruk op het belang van contactherstel tussen de moeder en de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/682314 / JE RK 24-1481
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.C. van 't Hek, kantoorhoudende te Dordrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de (spoed)beschikking van deze rechtbank van
10 juli 2024 en de daaraan ten grondslag liggen de stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. A.F.M. den Hollander, waarnemend voor de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de taal Tigrinya, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 3] , tolk in de taal Tigrinya. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
2.
De feiten
2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] verblijft in een pleeggezin. [minderjarige 2] woont bij de moeder en is op dit moment met toestemming van de moeder op vakantie in het buitenland.
2.3.
Bij beschikking van 15 december 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 15 december 2024. De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 juli 2024 een machtiging verleend om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg voor de duur van vier weken, te weten tot 7 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Er is al beslist op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor een periode van vier weken. Er moet nu nog worden beslist over het resterende deel van het verzoek.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. De afgelopen periode is hulpverlening ingezet om het mogelijk te maken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder kunnen blijven wonen. Ook de kinderen waren gemotiveerd om de situatie te verbeteren, maar het is niet gelukt om de communicatie en de onderlinge relatie tussen de moeder en de kinderen voldoende te verbeteren. In de thuissituatie was veelvuldig sprake van spanningen en onenigheden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de moeder acht jaar niet gezien en konden lastig hun plek vinden in de nieuwe omgeving bij de moeder. Bij de moeder thuis werd weinig gesproken met elkaar en de moeder heeft verwachtingen waar de kinderen niet aan kunnen voldoen. Hierdoor trokken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun eigen plan en was de moeder de grip op de kinderen kwijt, wat uiteindelijk tot een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin heeft geleid. Met [minderjarige 1] wordt – gezien haar leeftijd – de komende periode toegewerkt naar zelfstandigheid, met de inzet van individuele hulpverlening. [minderjarige 2] is op dit moment met zijn broer [naam 4] op vakantie, maar wil ook niet meer bij de moeder verblijven. Hij kan na de vakantie bij het pleeggezin van [minderjarige 1] worden geplaatst, waar ook [naam 4] verblijft. Met de inzet van hulpverlening wordt voor [minderjarige 2] gekeken naar de mogelijkheid van terugplaatsing bij de moeder. Voor beide kinderen is het van groot belang dat hulp wordt ingezet voor contactherstel met de moeder.
4.2.
Door en namens de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder ziet, ondanks dat dit haar veel verdriet doet, op dit moment ook in dat de kinderen niet bij haar thuis kunnen wonen. De kinderen koesteren wrok tegen de moeder, wat wordt gevoed door de vader vanuit het buitenland. Daarbij heeft de moeder ook de zorg dat de vader naar Nederland toekomt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat zij de oma vaderszijde zien als hun moeder en zij ondermijnen het gezag van de moeder. De moeder kan daarom instemmen met het verzoek van de GI, maar verzoekt daarbij wel dat de GI de opdracht krijgt om actief toe te werken naar contactherstel tussen haar en de beide kinderen. Er speelt veel binnen het gezin en het is van belang dat er gesprekken tussen de moeder en de kinderen op gang komen. Met name voor [minderjarige 2] is het daarbij van belang dat naar de mogelijkheden van een eventuele thuisplaatsing wordt gekeken. [minderjarige 1] is bijna meerderjarig en de moeder ziet dat het voor haar het beste is om op haar huidige plek naar zelfstandigheid toe te werken.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlen(g)ing van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De moeder heeft, gezien de complexe situatie, voor dit moment geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Er bestaan al langere tijd zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en de band tussen haar en de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 2022 in Nederland en sindsdien wordt met de inzet van (interculturele) hulpverlening, o.a. van [naam 5] , geprobeerd om de gezinsleden op een positieve manier met elkaar te laten samenleven. Ondanks de inzet van zowel de moeder als de kinderen zijn de thuissituatie en de onderlinge communicatie helaas niet voldoende verbeterd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn niet graag thuis, zij trekken hun eigen plan en ondermijnen het gezag van de moeder, mogelijk ook onder de (negatieve) invloed op afstand van de vader. Er zijn thuis veel meningsverschillen en de moeder en de kinderen wantrouwen elkaar; er is weinig begrip voor elkaar. De moeder is de grip op de kinderen kwijt en geeft ook zelf aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment niet thuis kunnen wonen. De komende periode is het van belang dat de GI (verder) inzet op contactherstel tussen de moeder en de kinderen, waarbij de communicatie moet worden verbeterd en het begrip voor elkaar en het vertrouwen in elkaar moet groeien. Dit zal zijn tijd nodig hebben. Daarbij dient ook aandacht te zijn voor de scheidingsproblematiek die blijkbaar op de achtergrond een rol speelt. Gezien de nog jonge leeftijd van [minderjarige 2] moet goed onderzocht worden of en op welke termijn hij naar de moeder kan terugkeren.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 15 december 2024;
6.2.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 15 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. de Pater als griffier, en op schrift gesteld op
1 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.