In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen AnderZorg N.V. en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde01]. De eiseres, AnderZorg, vorderde betaling van een openstaande premie van € 51,25, die volgens haar nog niet was voldaan door [gedaagde01]. De gedaagde had een zorgverzekering afgesloten en beweerde dat zij de premie al had betaald, maar de rechter oordeelde dat dit niet het geval was. De rechter stelde vast dat [gedaagde01] op 15 september 2023 een bedrag van € 134,75 had betaald, maar dat dit bedrag niet volledig was toegewezen aan de openstaande premie van april 2023. De rechter legde uit dat de betaling van [gedaagde01] niet correct was toegewezen aan de juiste premie, waardoor er nog een bedrag van € 51,25 openstond.
Daarnaast oordeelde de rechter dat [gedaagde01] ook wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten moest betalen. De rechter wees de vordering van AnderZorg toe en veroordeelde [gedaagde01] om het openstaande bedrag van € 51,25 te betalen, met rente vanaf 15 september 2023. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter zijn begroot op € 358,48. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde het bedrag onmiddellijk moest betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep.