ECLI:NL:RBROT:2024:844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
83/033291-22, 83/033303-22, 83/033305-22, 83/033335-22, 83/146942-22, 83/146967-22, 83/146971-22 en 83/146949-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Rechters
  • dr. mr. P.M. van Russen Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot toevoeging van afgeluisterde vertrouwelijke communicatie aan strafdossier

Op 2 februari 2024 heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Rotterdam een beslissing genomen in een strafzaak waarbij meerdere verdachten betrokken zijn. De officier van justitie had op 25 januari 2024 een machtiging gevorderd om een verslag van afgeluisterde vertrouwelijke communicatie tussen de verdachten en journalisten toe te voegen aan het strafdossier. Deze afgeluisterde communicatie vond plaats op 25 maart 2022 en was op bevel van de officier van justitie opgenomen. De rechter-commissaris had op 24 maart 2022 de machtiging verleend voor het afluisteren, waarbij de communicatie tussen de verdachten en de journalisten werd vastgelegd in een proces-verbaal met het kenmerk AMB-012.

De rechter-commissaris oordeelde dat de opgenomen communicatie geen informatie bevatte die onder het verschoningsrecht van journalisten viel, aangezien de mededelingen niet waren gedaan met de bedoeling om gepubliceerd te worden. De journalisten hadden voorafgaand aan het gesprek afgesproken dat er geen opnamen zouden worden gemaakt en dat de inhoud vertrouwelijk zou blijven. Echter, de journalisten hebben later in artikelen op hun platform de namen van hun bronnen gepubliceerd, waardoor zij hun bronbescherming hebben opgegeven.

De rechter-commissaris concludeerde dat het proces-verbaal AMB-012 uitsluitend andere mededelingen bevatte in de zin van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien er eerder al een machtiging was verleend voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie, kon het resultaat daarvan worden gevoegd in het strafdossier. De rechter-commissaris heeft de officier van justitie dan ook gemachtigd om de uitwerking van de opgenomen vertrouwelijke communicatie integraal aan het procesdossier toe te voegen.

Uitspraak

Koptekst:
De rechter-commissaris machtigt de officier van justitie om een verslag aan het strafdossier toe te voegen van afgeluisterde vertrouwelijke communicatie tussen verdachten en journalisten.

Rechtbank Rotterdam

BESCHIKKING EX ARTIKEL 126AA LID 2 LAATSTE VOLZIN SV
Parketnummers : 83/033291-22, 83/033303-22, 83/033305-22, 83/033335-22, 83/146942-22, 83/146967-22, 83/146971-22 en 83/146949-22
Onderzoek [onderzoek]
Machtiging ex artikel 126aa lid 2 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak tegen de verdachten:
Verdachte 1
Verdachte 2
Verdachte 3
Verdachte 4
Verdachte 5
Verdachte 6
Verdachte 7
Verdachte 8

Inleiding

De officier van justitie heeft op grond van het bepaalde in artikel 126aa Sv op 25 januari 2024 een machtiging gevorderd om proces-verbaal [onderzoek] AMB-012 integraal toe te voegen aan het procesdossier omdat dit proces-verbaal een uitwerking bevat van opgenomen vertrouwelijke communicatie waaraan drie journalisten hebben deelgenomen.

Juridisch kader

Artikel 126l Sv luidt (voor zover hier relevant):
‘1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d, vertrouwelijke communicatie opneemt met een technisch hulpmiddel.
2. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming van de rechthebbende. Hij kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning zonder toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend vordert en de verdenking een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Artikel 2, eerste lid, laatste volzin van de Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing.
3. (…)
4. Het bevel kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. De machtiging betreft alle onderdelen van het bevel. Indien ter uitvoering van het bevel een woning mag worden betreden, wordt dat uitdrukkelijk in de machtiging vermeld.
(…)’
Artikel 126aa Sv luidt (voor zover hier relevant):
‘1. De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc, dan wel door de toepassing van artikel 126ff, voorzover die voor het onderzoek in de zaak van betekenis zijn, bij de processtukken.
2. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van de artikelen 218 en 218a zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.
(…)’
Artikel 218a Sv luidt:
‘1. Getuigen die als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring, beschikken over gegevens van personen die deze gegevens ter openbaarmaking hebben verstrekt, kunnen zich verschonen van het beantwoorden van vragen over de herkomst van die gegevens.
2. De rechter-commissaris kan het beroep van de getuige, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien hij oordeelt dat bij het onbeantwoord blijven van vragen aan een zwaarder wegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.’
De journalist behoort niet tot de klassieke verschoningsgerechtigden van artikel 218 Sv. Het beroep van journalist is in hoofdzaak geen vertrouwensberoep; zijn beroep is in beginsel immers juist gericht op openbaarmaking van gegevens en niet op geheimhouding. In artikel 218a Sv is ten aanzien van de journalist daarom een beperkt verschoningsrecht geregeld. De journalist heeft geen verschoningsrecht met betrekking tot de inhoud van de mededelingen die aan hem zijn gedaan. Een journalist mag zich in beginsel verschonen van het beantwoorden van een vraag die hem als getuige wordt gesteld, indien hij daardoor het bekend worden van zijn bron zou riskeren. Dit recht is niet absoluut. Op grond van de omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 218a Sv kan een beroep op het verschoningsrecht worden afgewezen.
Artikel 218a Sv bevat nog een beperking: een journalist kan de herkomst van gegevens beschermen die hem ter openbaarmaking zijn verstrekt. Dat hangt samen met de achtergrond van dit verschoningsrecht namelijk het belang van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in een democratische samenleving en de rol die de journalist daarin vervult. De omstandigheid dat de journalist geen vertrouwenspersoon is zoals de verschoningsgerechtigden van artikel 218 Sv dat wel zijn impliceert dat de bescherming die artikel 218a Sv beoogt te bieden niet geldt ten aanzien van de bron die gegevens aan een journalist heeft verstrekt met een ander doel dan ter openbaarmaking.

Relevante feiten en omstandigheden

Op 25 maart 2022 heeft in vergaderzaal [vergaderzaal] een bespreking plaatsgevonden tussen de verdachten [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3]. Deze bespreking is op grond van het bepaalde in artikel 126l Sv afgeluisterd op bevel van de officier van justitie die daartoe op 24 maart 2022 was gemachtigd door de rechter-commissaris. Een woordelijke weergave van deze bespreking is vastgelegd in een proces-verbaal met kenmerk [onderzoek] AMB-012. Uit dit proces-verbaal blijkt dat [journalist 1], [journalist 2] en [journalist 3] vanaf een bepaald moment bij deze bespreking aanwezig zijn geweest. [Journalist 1], [journalist 2] en [journalist 3] zijn journalist bij het online nieuwsplatform [nieuwsplatform].
In de transcriptie van het afgeluisterde gesprek is te lezen dat de journalisten in het begin nog niet aanwezig zijn. Na enige tijd arriveren zij. Nadat de journalisten zijn gearriveerd en voordat de inhoudelijke bespreking begint, worden de voorwaarden van het gesprek uitgewisseld (AMB-012, p. 19). Daaruit blijkt dat het de wens van de gesprekspartners is om kennis te maken zonder dat de inhoud van het gesprek, wat er ook gezegd wordt, gebruikt zal worden voor enige publicatie of richting buiten, zodat zij in vertrouwen kunnen spreken. Als de journalisten er iets mee willen dan kan er altijd opnieuw worden gesproken, zo zegt een van de deelnemers. De journalisten reageren daarop instemmend. Er wordt in dat licht ook afgesproken dat er van het gesprek geen opnamen worden gemaakt.
[Journalist 1] en [journalist 3], twee van de journalisten die bij de afgeluisterde bespreking aanwezig waren, publiceerden op de website van [nieuwsplatform] op 20 en 24 oktober 2023 artikelen over het afluisteren (de website is door de rechter-commissaris geraadpleegd op 29 januari 2024). De kop bij het eerste artikel luidt:
‘[Nieuwsplatform] is afgeluisterd door het Openbaar Ministerie in gesprek met [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3].’

Beschouwing

[Nieuwsplatform] is een online journalistiek platform in Nederland. Het lijdt geen twijfel dat de bij de bespreking aanwezige correspondenten van dit platform [journalist 1], [journalist 2] en [journalist 3] journalisten zijn in de zin van artikel 218a Sv.
Het openbaar ministerie heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid tot het afluisteren van een gesprek met behulp van een technisch hulpmiddel. Deze bevoegdheid, neergelegd in artikel 126l Sv in titel IVa van het Wetboek van Strafvordering, is een bijzondere opsporingsbevoegdheid die op grond van het bepaalde in het vierde lid van dit artikel kan worden aangewend na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. In casu heeft het openbaar ministerie een dergelijke vordering ingediend op 23 maart 2022 waarop door de rechter-commissaris op 24 maart 2022 een machtiging is verleend.
De toepassing van de bevoegdheid van artikel 126l Sv vergt, anders dan bij het opvragen van gegevens op grond van het bepaalde in de artikelen 126n, 126nd, 126u, 126ud, 126zh, 126zl en 126nda Sv, geen toets aan het criterium van artikel 218a Sv. In het onderhavige geval was de inzet van het opsporingsmiddel niet gericht tegen journalisten maar tegen de verdachten in het strafrechtelijk onderzoek. In een dergelijk geval is er in beginsel geen sprake van een ongeoorloofde doorbreking van het recht op bronbescherming en gelden de normale regels voor de inzet van dwangmiddelen zoals ook is verwoord in de ‘Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten’ van het openbaar ministerie.
Blijkens de voorwaarden die de deelnemers voorafgaand aan het gesprek op 15 maart 2022 met elkaar bespraken in relatie tot de omstandigheid dat er geen opnamen van het gesprek werden gemaakt was het niet de bedoeling dat de mededelingen die de verdachten deden aan de journalisten zouden leiden tot een publicatie. Daarmee vallen de uitgewisselde gegevens buiten het bereik van de bronbescherming van artikel 218a Sv. Niet valt uit te sluiten dat op een later moment tussen de partijen is overeengekomen dat de mededelingen alsnog mochten worden gepubliceerd. Daar bevatten de stukken waarover de rechter-commissaris kan beschikken geen informatie over. Wat daarvan verder zij, in de publicaties van de journalisten op hun online-platform op 20 en 24 oktober 2023 hebben de journalisten in het onderhavige geval de namen van hun bron genoemd. Daarmee hebben zij hun bronbescherming opgegeven.
De standaard situatie waar artikel 218a Sv op ziet is dat een journalist gegevens heeft gepubliceerd waarover hij in het kader van strafvordering kan worden bevraagd. In dat geval hoeft hij zijn bron niet prijs te geven. De onderhavige zaak is hiervan het spiegelbeeld in die zin dat de mededelingen niet zijn gedaan om te worden gepubliceerd terwijl de journalisten de bron met wie zij hebben gesproken hebben prijs gegeven.
De rechter-commissaris is op grond van het voorgaande van oordeel dat het proces-verbaal [onderzoek] AMB-012 uitsluitend andere mededelingen bevat in de zin van artikel 126aa tweede lid, derde volzin Sv. Nu de rechter-commissaris reeds eerder een machtiging heeft gegeven dat ter zake vertrouwelijke communicatie kan worden opgenomen met een technisch hulpmiddel en de opgenomen communicatie geen verschoningsgerechtigde informatie bevat kan het resultaat daarvan worden gevoegd in het strafdossier.

Beslissing

De rechter-commissaris machtigt de officier van justitie de uitwerking van de opgenomen vertrouwelijke communicatie (te weten: AMB-012) integraal te voegen aan het procesdossier.
Aldus gedaan te Rotterdam op 2 februari 2024,
dr. mr. P.M. van Russen Groen
rechter-commissaris