ECLI:NL:RBROT:2024:865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
10521876 CV EXPL 23-14618
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en schadevergoeding in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024, staat de huurachterstand van [persoon01] centraal. Eiseres, Stichting Hef Wonen, stelt dat zij als rechtsopvolgster van Stichting Vestia recht heeft op betaling van achterstallige huur door [persoon01]. De huurovereenkomst is in 2019 gesloten en Hef Wonen beweert dat [persoon01] een huurachterstand heeft die hij ondanks aanmaningen niet heeft voldaan. [persoon01] betwist de huurachterstand en stelt dat hij niets te maken heeft met Hef Wonen.

De kantonrechter oordeelt dat [persoon01] € 586,34 aan achterstallige huur moet betalen, inclusief rente en kosten. De rechter wijst de eisen van Hef Wonen grotendeels toe, op basis van bewijsstukken die door Hef Wonen zijn overgelegd. De kantonrechter concludeert dat Hef Wonen gerechtigd is om de huurachterstand te incasseren, aangezien zij de rechtsopvolgster is van Stichting Vestia.

In reconventie vordert [persoon01] schadevergoeding en betaling op basis van een overeenkomst van opdracht, maar deze eisen worden afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat er geen overeenkomst van opdracht is en dat de schadevergoedingsvordering onvoldoende is onderbouwd. [persoon01] wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10521876 CV EXPL 23-14618
datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonen,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[persoon01],
Wonende op een bij de deurwaarder bekend geheim adres in [plaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Hef Wonen’ en ‘ [persoon01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 mei 2023, met bijlagen;
  • de brief van 17 mei 2023 van [persoon01] , met een bijlage;
  • de e-mail van 2 juni 2023 van [persoon01] ;
  • het antwoord met eis in reconventie, met bijlagen;
  • de brief (notificatie) van 25 juli 2023 van [persoon01] ;
  • de brief van 6 september 2023 van de gemachtigde van Hef Wonen, met bijlagen;
  • de brief van 9 oktober 2023 van de gemachtigde van Hef Wonen;
  • de aanvulling/vermeerdering van eis in reconventie;
  • de e-mail van 18 oktober 2023 van de gemachtigde van Hef Wonen;
  • de brief van 8 november 2023 van [persoon01] , met bijlagen;
  • de nadere conclusie in conventie en in reconventie;
  • de rolbeslissing van 27 november 2023.
1.2.
Op 18 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [persoon01] aanwezig. Namens Hef Wonen is zonder bericht niemand verschenen.
1.3.
Naar aanleiding van een e-mail van 18 oktober 2023 van de gemachtigde van Hef Wonen die de rechtbank na de mondelinge behandeling heeft ontvangen, heeft de kantonrechter bepaald dat Hef Wonen mag reageren op het antwoord met eis in reconventie en heeft hij haar daartoe gelegenheid gegeven.
1.4.
In de rolbeslissing van 27 november 2023 heeft de kantonrechter [persoon01] gelegenheid gegeven om te reageren op de nadere conclusie in conventie en reconventie. Er is geen reactie ontvangen van [persoon01] .
1.5.
De kantonrechter heeft de datum van deze uitspraak nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

in conventie
Waar gaat de zaak over?
2.1.
De vraag is of [persoon01] een huurachterstand heeft die hij met rente en kosten aan Hef Wonen moet betalen. [persoon01] huurt de woning aan de [adres01] in Rotterdam. De huurovereenkomst is in 2019 gesloten tussen [persoon01] en Stichting Vestia. Hef Wonen stelt dat zij als rechtsopvolgster van Stichting Vestia (achterstallige) huur kan incasseren bij [persoon01] , dat [persoon01] een huurachterstand heeft en dat hij ondanks aanmaning nalaat die achterstand te betalen. Hef Wonen eist daarom dat [persoon01] wordt veroordeeld om de achterstand met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten te betalen. [persoon01] is het daar niet mee eens. Hij betwist dat hij iets te maken heeft met Hef Wonen, dat er een achterstand is en dat een sociaal incassotraject is gestart.
2.2.
De kantonrechter wijst de eisen grotendeels toe. Het oordeel wordt hierna uitgelegd. Daarbij wordt alleen ingegaan op de stellingen en de stukken van de partijen die relevant zijn voor de beoordeling en de uitkomst van de zaak.
[persoon01] moet € 586,34 aan achterstallige huur betalen met rente en kosten
2.3.
Hef Wonen kan [persoon01] aanspreken voor het betalen van achterstallige huur. Hef Wonen is namelijk de rechtsopvolgster van Stichting Vestia. Dat blijkt uit de akte van splitsing van 31 december 2022 en de kadastrale informatie die als producties 1 en 2 bij de brief van 6 september 2023 van GGN zijn overgelegd.
2.4.
[persoon01] moet € 586,34 aan achterstallige huur betalen.
De huur van € 586,34 voor juni 2022 is uiteindelijk niet betaald, omdat het geïncasseerde bedrag is gestorneerd op 27 juni 2022. Dat blijkt uit de e-mail van 5 juli 2022 en de mutatiedetails die als productie 3 bij de brief van 6 september 2023 van de gemachtigde van Hef Wonen zijn overgelegd. Dat de stornering niet is te zien op de overzichten die [persoon01] als productie 2 en 12 bij het antwoord heeft overgelegd, kan niet leiden tot de conclusie dat de stornering niet heeft plaatsgevonden. De overzichten die [persoon01] heeft overgelegd zijn namelijk gemaakt op basis van specifieke zoektermen. Het is aan [persoon01] om stukken over te leggen waaruit blijkt dat hij het bedrag (alsnog) heeft betaald, omdat hij stelt dat hij wél heeft betaald. Hij is daartoe in de gelegenheid geweest, maar hij heeft die stukken niet overgelegd. Het overzicht van [persoon01] dat als productie 2 bij het antwoord is overgelegd laat “Afschrijvingen voor ‘Stichting Vestia’” zien over de periode 1 juni 2019 tot en met 29 juni 2022. De overzichten van [persoon01] die als productie 12 bij het antwoord zijn overgelegd laten “Af & Bij voor ‘Vestia’” zien over de periode 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022. Uit de overzichten van [persoon01] blijken niet méér betalingen dan die zijn opgenomen op de specificatie van Hef Wonen van 9 oktober 2023, behalve de incasso van 27 mei 2022 van € 586,34 (en € 0,38, waarover hieronder meer). Die € 586,34 is de incasso die blijkens de onbetwiste informatie van Hef Wonen op 27 juni 2022 is gestorneerd.
2.5.
De overige € 0,38 aan achterstand die Hef Wonen eist, wordt afgewezen.
Hoewel in de specificatie van Hef Wonen van 9 oktober 2023 staat dat er omstreeks augustus 2022 één keer € 0,38 te weinig is betaald (namelijk € 599,00 op 3 augustus 2022 in plaats van € 599,38), is dat niet te rijmen met het overzicht van [persoon01] dat als productie 12 bij het antwoord is overgelegd. Hoewel de betaaldata op de specificatie en het overzicht niet helemaal met elkaar corresponderen, blijkt uit het overzicht van [persoon01] dat omstreeks augustus 2022 telkens de volledige huur is betaald: op 27 juli 2022 is een betaling gedaan van € 599,38 en op 29 augustus 2022 is ook € 599,38 betaald. Hef Wonen is daar in haar stukken verder niet meer specifiek op ingegaan.
2.6.
[persoon01] stelt dat als Hef Wonen meende dat sprake was van een huurachterstand, zij daarvan melding had moeten doen aan de gemeente. Ook als Hef Wonen een dergelijke melding niet heeft gedaan, dan doet dat niet af aan de betalingsverplichting van [persoon01] .
2.7.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 106,42 inclusief btw worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Door GGN is namens de verhuurder een 14-dagenbrief verstuurd aan [persoon01] , die voldoet aan alle vereisten (productie 2 bij de dagvaarding). Dat [persoon01] die brief misschien niet heeft gelezen omdat hij zegt dat hij alle post van GGN heeft geweigerd en/of retour heeft gestuurd, komt voor zijn rekening en risico (artikel 3:37 lid 3 BW).
2.8.
De rente wordt als op de wet gegrond (artikel 6:119 BW) toegewezen zoals vermeld onder de beslissing. Het bedrag dat Hef Wonen eist (€ 80,86) is namelijk niet toewijsbaar zoals geëist, omdat de toewijsbare hoofdsom waarover dat bedrag is berekend lager is en Hef Wonen geen inzicht heeft gegeven in de renteberekening. Aangezien de stornering van de huur voor juni 2022 heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022, is dat de datum waarop het verzuim is ingetreden.
2.9.
[persoon01] moet de proceskosten in conventie betalen, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Hef Wonen op € 130,49 aan dagvaardingskosten, € 322,00 aan griffierecht, € 202,50 aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punten x € 135,00) en € 67,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 722,49. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
2.10.
Dit vonnis wordt tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
in reconventie
Waar gaat de zaak over?
2.11.
De vraag is of – als Hef Wonen rechtsopvolgster is van Stichting Vestia – voor recht moet worden verklaard dat Hef Wonen de huurachterstand en inherent ook € 2,5 miljard schuld heeft overgenomen van Stichting Vestia. Ook is de vraag of [persoon01] recht heeft op:
  • € 500,00 van GGN, Stichting Vestia of een rechtsopvolger van Stichting Vestia;
  • € 2.500,00 van GGN (opgebouwd uit € 500,00 voor elke administratieve handeling die [persoon01] heeft moeten verrichten door post terug te sturen naar GGN);
  • € 24.999,00 als schadevergoeding van Stichting Vestia en/of een rechtsopvolger.
[persoon01] stelt dat hij recht heeft op € 500,00 op basis van een overeenkomst van opdracht en dat hij voor elke administratieve handeling die hij heeft moeten doen € 500,00 kan vragen van GGN. Daarnaast stelt hij dat hij recht heeft op schadevergoeding, omdat hij als huurder schade heeft geleden door onrechtmatig handelen van Stichting Vestia in verband met het zogenaamde derivatenschandaal. Hef Wonen is het daar niet mee eens. Zij stelt dat de € 500,00 en € 2.500,00 moeten worden afgewezen, omdat GGN geen partij is in deze zaak en er geen overeenkomst van opdracht is gesloten. Hef Wonen stelt verder dat [persoon01] geen belang heeft bij de verklaring voor recht en dat de schadevergoedingsvordering is verjaard en bovendien niet is onderbouwd. Zij betwist dat Stichting Vestia tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld.
2.12.
De kantonrechter wijst de eisen af. Het oordeel wordt hierna uitgelegd. Daarbij wordt alleen ingegaan op de stellingen en de stukken van de partijen die relevant zijn voor de beoordeling en de uitkomst van de zaak.
De eisen worden afgewezen en [persoon01] moet de proceskosten betalen
2.13.
De eisen van [persoon01] gericht tegen GGN komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat GGN geen partij is in deze zaak.
2.14.
Hef Wonen hoeft niets te betalen aan [persoon01] in het kader van een “overeenkomst van opdracht”, omdat nergens uit blijkt dat Hef Wonen of haar rechtsvoorgangster met [persoon01] zo’n overeenkomst heeft gesloten. Van een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 jo. 3:33 e.v. BW) is geen sprake. Dat de rechtsvoorgangster van Hef Wonen de ongevraagd toegezonden “overeenkomst van opdracht” van [persoon01] niet expliciet heeft verworpen, maakt niet dat zij ermee akkoord is gegaan. Dat door de rechtsvoorgangster van Hef Wonen geprobeerd zou zijn “dienstbaarheid” door [persoon01] af te dwingen (en dat volgens [persoon01] daardoor gebondenheid aan “de overeenkomst van opdracht” is ontstaan) blijkt nergens uit. Andere omstandigheden waaruit gebondenheid aan “de overeenkomst van opdracht” zou kunnen worden afgeleid, zijn niet aangevoerd.
2.15.
De gevraagde verklaring voor recht wordt afgewezen om twee redenen. Ten eerste is hiervoor in conventie al besproken dat Hef Wonen de rechtsopvolgster is van Stichting Vestia, zodat er geen belang meer bestaat bij een verklaring voor recht over het overnemen van de huurachterstand. Ten tweede heeft [persoon01] niet geconcretiseerd welk rechtens te respecteren belang hij heeft bij een verklaring voor recht over het overnemen van een schuld van € 2,5 miljard van Stichting Vestia door Hef Wonen.
2.16.
De schadevergoedingsvordering wordt afgewezen, omdat [persoon01] die eis onvoldoende heeft onderbouwd. [persoon01] heeft niet toegelicht wat de door hem gestelde geleden schade is, waaruit die schade concreet bestaat en ook niet óf en hoe dat verband zou houden met een vermeend tekortschieten of onrechtmatig handelen van Stichting Vestia. Alleen daarom al kan de eis niet worden toegewezen. Volgens de toelichting van [persoon01] is de eis ook meer symbolisch bedoeld en ingesteld met als doel precedentwerking te creëren.
Of sprake is geweest van een tekortschieten of onrechtmatig handelen van Stichting Vestia kan verder onbesproken blijven, omdat een oordeel daarover niet tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering kan leiden.
2.17.
[persoon01] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Hef Wonen op € 67,50 aan salaris voor de gemachtigde (0,5 punt x € 135,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [persoon01] om aan Hef Wonen te betalen € 692,76 aan achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 586,34 vanaf 27 juni 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [persoon01] in de proceskosten, die aan de kant van Hef Wonen worden begroot op € 722,49;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af;
in reconventie
3.5.
wijst de eisen af;
3.6.
veroordeelt [persoon01] in de proceskosten, die aan de kant van Hef Wonen worden begroot op € 67,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
34286