Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
- de dagvaardingen van 22 september 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , met producties;
- de akte indienen producties van eiseres, met producties;
- de brief van eiseres van 28 februari 2024, met productie 13;
- de spreekaantekeningen van eiseres;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde 1] ;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde 2] ;
- de akte van uitlating van [gedaagde 1] van 4 april 2024, met productie;
- de akte uitlating producties van [gedaagde 2] van 4 april 2024;
- de antwoordakte uitlaten van eiseres van 2 mei 2024, met producties;
- de rolbeslissing van 30 mei 2024;
- de akte uitlaten van eiseres van 13 juni 2024, met producties;
- de akte van uitlating van [gedaagde 1] van 11 juli 2024;
- de akte van uitlating van [gedaagde 2] van 11 juli 2024.
2.De beoordeling
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 3.219,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
- [gedaagde 1] te veroordelen aan haar te betalen € 19.904,26, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 18.916,59 vanaf 29 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, te veroordelen in de proceskosten met rente;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vergoeding die Huurder verschuldigd is voor de door of vanwege Verhuurder te verzorgen levering van zaken en diensten wordt bepaald overeenkomstig artikel 18 van de algemene bepalingen. Op deze vergoeding wordt een systeem van voorschotbetalingen met latere verrekening toegepast, zoals daar is aangegeven.”. In artikel 18 van de algemene voorwaarden is vervolgens uitgewerkt hoe het afrekenen van de servicekosten in zijn werk gaat.
vergoeding voor de door of vanwege verhuurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten met de daarover verschuldigde omzetbelasting” en in artikel 5.1. van de huurovereenkomst staat dat huurder een “
periodieke vergoeding” verschuldigd is voor de servicekosten. Het enkele feit dat in deze artikelen wordt gesproken over ‘
vergoeding’ en niet over ‘
voorschot’ is onvoldoende onderbouwing van de stelling dat een vaste prijs is overeenkomen, omdat hieruit niet expliciet volgt dat wordt afgeweken van artikel 4.6 van de huurovereenkomst. Bij dit oordeel weegt ook mee dat in artikel 11.2 van de huurovereenkomst is overeengekomen dat VOF [naam VOF] een bijdrage van 394/2054ste deel in de totale kosten van gas, water en elektra zal betalen, wat er niet op duidt dat een vast bedrag is overeengekomen. Voorts heeft [gedaagde 2] erkend dat de [naam bank] jaarlijks de servicekosten pro rata afrekende op basis van de door hen gehuurde vierkante meters, zodat dit de stelling van [gedaagde 1] tegenspreekt dat een vast bedrag aan servicekosten is overeengekomen.
De huurprijs blijft gelijk. De servicekosten zouden eigenlijk met € 7.000,-- per jaar moeten stijgen, maar deze blijven binnen dit voorstel voor 2021 gelijk en vast zoals ze nu ook zijn. Geen verhoging dus.”. Hieruit volgt niet dat een vast bedrag aan servicekosten is aangekomen voor de jaren vóór 2021, want de tekst dat ze ‘
gelijk en vast’ blijven kan ook zien op een vast bedrag aan voorschotbetalingen. Gelet daarop, ook in samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, volgt daaruit dus onvoldoende dat een vast bedrag aan servicekosten is overeengekomen. Dit betekent dat [gedaagde 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat een vast bedrag aan servicekosten is overeengekomen voor het jaar 2020.
dat is specifiek verbruik (in gehuurde ruimtes van 50%) van de 1e etage (50% van het gebouw), dus daarmee 25% van het totaal’. Eiseres heeft vervolgens een voorbeeldberekening gemaakt met deze 25% op grond van de kosten voor het jaar 2022 en stelt dat op basis van deze berekening 35% van de te verdelen elektra ziet op het verbruik door VOF [naam VOF] en Tandprothetische praktijk [tandartsenpraktijk] en dat dit naar beneden is afgerond, zodat je op 30% uitkomt. Hiermee heeft eiseres echter onvoldoende onderbouwd op grond waarvan de percentages 70-30% zijn gebaseerd. Eiseres lijkt te stellen dat de percentages zijn gebaseerd op basis van de berekening op metrages, maar dat volgt onvoldoende uit haar toelichting. Op basis van kosten over het jaar 2022 lijkt terug geredeneerd te zijn naar een percentage van 30%. Eiseres heeft daarmee echter onvoldoende onderbouwd dat op grond daarvan de verhouding tussen elektra I en elektra II 70-30% zou moeten zijn.
het afrekenen van de werkelijke kosten t.o.v. de voorschotten, dat moet hier nog bij vermeld worden” en dit uiteindelijk niet in het addendum is opgenomen, maakt niet dat [gedaagde 1] onderbouwd heeft dat een vast bedrag is overeengekomen. Het addendum dat bij dit e-mailbericht van 6 mei 2020 was gevoegd, was namelijk inhoudelijk anders dan het ondertekende addendum. In het ondertekende addendum staat dat de bestaande huurovereenkomst van kracht blijft, behoudens een aantal artikelen. Omdat in het addendum niet staat dat artikel 4.6. niet meer van toepassing is, zag eiseres kennelijk de noodzaak er niet van in om nog afzonderlijk iets op te nemen over het afrekenen van de werkelijk kosten. Uit het e-mailbericht van 6 mei 2020 volgt eerder dat eiseres geen vast bedrag aan servicekosten wilde overeenkomen.