ECLI:NL:RBROT:2024:8946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
11097166 VZ VERZ 24-4814
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van een havenmedewerker betrokken bij drugssmokkel

In deze beschikking van de kantonrechter in Rotterdam wordt de arbeidsovereenkomst van [persoon A] met ECT Delta Terminal B.V. ontbonden per 4 september 2024. ECT verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat [persoon A] betrokken is geweest bij drugssmokkel, waarbij hij ten minste 955 kilo cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet redelijk is. Ondanks dat [persoon A] stelt onder druk te zijn gezet, heeft hij dit niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding, en dat herplaatsing niet mogelijk is. Tevens wordt vastgesteld dat er geen opzegverbod van toepassing is. ECT hoeft geen transitievergoeding te betalen aan [persoon A] vanwege zijn ernstig verwijtbare handelen. De kantonrechter wijst ECT wel aan om een eindafrekening op te maken, waarin verlofuren en een persoonlijk budget worden verwerkt. [persoon A] wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van ECT worden begroot op € 1.079,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11097166 VZ VERZ 24-4814
datum uitspraak: 4 september 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
ECT Delta Terminal B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster en verweerster in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. dr. R.L. van Heusden,
tegen
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats] ,
verweerder en verzoeker in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. J. Veninga.
De partijen worden hierna ‘ECT’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van ECT, met bijlagen;
  • het verweerschrift van [persoon A] met tegenverzoeken, met bijlagen;
  • de brieven van beide partijen van 21 augustus 2024, beide met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Op 26 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens ECT mr. A.H.C. van den Berg (Legal Counsel), [persoon B] (HR-adviseur) en [persoon C] (leidinggevende) aanwezig. [persoon A] was aanwezig met zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
ECT is een bedrijf dat zich bezighoudt met de op- en overslag van zeecontainers. [persoon A] werkt sinds 1996 bij ECT op basis van een arbeidsovereenkomst. ECT verzoekt deze overeenkomst te ontbinden. De reden daarvan is dat [persoon A] volgens haar vanuit zijn functie heeft meegeholpen aan de invoer van tenminste 955 kilo cocaïne in Nederland. ECT vindt dat [persoon A] ook geen recht op een vergoeding heeft, omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en nagelaten.
2.2.
[persoon A] vindt dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld, maar voert geen verweer tegen de ontbinding op een andere grond. Hij vindt echter dat hij wel recht heeft op een transitievergoeding, omdat hij onder grote druk tot zijn handelen is overgegaan. Hij vraagt verder ECT te veroordelen om een eindafrekening op te maken en uit te betalen.
Het oordeel van de kantonrechter
2.3.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per direct en oordeelt dat [persoon A] geen recht heeft op een transitievergoeding. Ze veroordeelt ECT om een eindafrekening op te maken en uit te betalen. In deze beschikking wordt dit oordeel toegelicht.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
2.4.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er is namelijk sprake van een redelijke grond, herplaatsing ligt niet in de rede en er geldt geen opzegverbod (artikel 7:671b lid 2 BW). Hierna worden deze vereisten behandeld.
Er is een redelijke grond voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
2.5.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). Volgens ECT is dat hier het geval omdat [persoon A] verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW). [persoon A] betwist dit, maar de kantonrechter vindt dat daar inderdaad sprake van is. Hierna wordt eerst uitgelegd wat er gebeurd is en vervolgens waarom de kantonrechter vindt dat dit een redelijke grond oplevert.
Wat is er gebeurd?
2.6.
[persoon A] heeft bij ECT de functie Medewerker Gate & Administration Desk. Hij is verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling van binnenkomende en uitgaande containers. Hij weet dus ook welke containers waar staan.
2.7.
Op 6 juli 2023 is [persoon A] aangehouden. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat hij op 7 februari 2024 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De strafrechters hebben geoordeeld dat bewezen is dat [persoon A] in maart en mei 2022 heeft meegewerkt aan de invoer van tenminste 955 kilo cocaïne in Nederland. De rol van [persoon A] hierbij was cruciaal. Hij heeft namelijk ingelogd in de systemen van ECT en de locaties van zeecontainers doorgegeven aan zijn criminele contactpersonen. In deze zeecontainers bevonden zich drugs en drugssmokkel gerelateerde artikelen. Zijn medeplegers konden alleen met hulp van [persoon A] achterhalen waar deze containers zich bevonden op het grote haventerrein. De strafrechters vonden verder bewezen dat [persoon A] hiermee € 140.000,- heeft ‘verdiend’.
2.8.
In de strafzaak heeft [persoon A] steeds ontkend dat hij bij drugssmokkel betrokken is geweest. Hij is in hoger beroep gegaan. De kantonrechter begrijpt dat hij dan niet langer zal ontkennen, maar een verklaring zal geven waarom hij tot zijn handelen is overgegaan. [persoon A] heeft weliswaar in zijn verweerschrift geschreven dat hij het vastgestelde niet volledig erkent, maar niet concreet gemaakt welke delen van de veroordeling niet kloppen, laat staan dat hij dit onderbouwd heeft. De kantonrechter gaat dan ook uit van de feiten die de strafrechters bewezen hebben geacht.
Waarom het handelen en nalaten van [persoon A] verwijtbaar is
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] door zijn betrokkenheid bij de drugssmokkel dermate verwijtbaar heeft gehandeld dat het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [persoon A] had een vertrouwenspositie met inzicht in veel informatie. Hij heeft ernstig misbruik gemaakt van deze positie. Daardoor is voortzetting van de overeenkomst niet mogelijk.
2.10.
[persoon A] heeft niet alleen het vertrouwen van ECT misbruikt, maar hij heeft daarbij ook mogelijke schade voor ECT en zijn collega’s op de koop toe genomen. ECT heeft er namelijk op gewezen dat zij een speciale douanestatus heeft (AEO), die cruciaal is voor haar bedrijfsvoering en concurrentiepositie. Zij heeft onbetwist gesteld dat deze status in gevaar kan komen als haar werknemers zich bezig houden met drugscriminaliteit. Hetzelfde geldt voor een internationaal veiligheidscertificaat (ISPS-code). [persoon A] heeft bovendien zijn collega’s in gevaar gebracht door met criminelen in zee te gaan.
2.11.
[persoon A] wist zeer goed dat hij met dit handelen dwars tegen alle voorschriften van ECT in heeft gehandeld. ECT heeft in het verzoekschrift onbetwist gesteld dat zij via allerlei kanalen en manieren probeert crimineel handelen tegen te gaan. Ze heeft onder andere gewezen op nieuwsbrieven, campagnes, cursussen en posters. Daarin heeft zij niet alleen gewaarschuwd voor ronselpraktijken van criminelen, maar ook handvatten geboden om intern en extern hulp te zoeken. [persoon A] heeft meer dan 25 jaar bij ECT gewerkt en kende deze richtlijnen dus als geen ander.
Er is niets gebleken van externe druk
2.12.
Zoals in het voorgaande al is beschreven heeft [persoon A] tot zijn verweerschrift steeds ontkend dat de beschuldigingen kloppen. Voor het eerst in het verweerschrift heeft hij aangevoerd dat hij onder grote druk is gezet en dat hij hier geen weerstand aan kon bieden, mede omdat de criminelen ook andere ingangen bij ECT hadden. Hij heeft dit verder niet concreet gemaakt, maar geschreven dat hij tijdens de zitting een verdere toelichting kan geven.
2.13.
Die verduidelijking is tijdens de zitting echter niet gekomen. In tegendeel: het is gebleven bij algemene voor de kantonrechter onnavolgbare stellingen zonder onderbouwing. [persoon A] heeft aangegeven dat hij na het derde verhoor is benaderd door mensen van de criminele inlichtingendienst, die beschikten over meer dan 6.000 appjes, waarin onder andere allerlei bedreigingen stonden. Deze bedreigingen zouden volgens hem door ‘de hoofdpersoon’ zijn gericht aan ‘de contactpersoon’ van [persoon A] , die ze vervolgens naar hem heeft doorgespeeld. Die contactpersoon zou ook hebben gezegd dat hij mensen binnen de hele organisatie van ECT in zijn macht heeft.
2.14.
De kantonrechter heeft daarop gevraagd waaruit blijkt dat hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten in 2022 onder druk stond. [persoon A] heeft toen verklaard dat hij met een pistool is bedreigd toen hij thuiskwam uit een avonddienst en dat deze persoon tien dagen bij hem thuis is verbleven. Hij heeft echter niet concreet gemaakt wanneer dit is voorgevallen, wie dit was en wat de bedreigingen precies zijn geweest. Alleen al om die reden passeert de kantonrechter zijn verweer. Nog daar gelaten dat hij geen enkele onderbouwing voor al het voorgaande heeft aangedragen.
2.15.
Daar komt nog bij dat [persoon A] niet heeft kunnen uitleggen waarom hij niet intern of extern hulp heeft gezocht. Zeker aangezien de feiten zich hebben voorgedaan in maart en mei 2022 en de arrestatie pas heeft plaatsgevonden in juli 2023. In al die tijd heeft [persoon A] niet aan de bel getrokken.
2.16.
Bovendien heeft ECT er terecht op gewezen dat uit de appberichten in de strafvonnissen blijkt dat [persoon A] heeft onderhandeld over de vergoeding die hij wilde krijgen. Dat is niet betwist door [persoon A] . Het valt niet in te zien hoe dit is te rijmen met zijn stelling dat hij alleen vanuit externe druk tot zijn handelen is overgegaan.
[persoon A] kan niet worden herplaatst
2.17.
Voor ontbinding is vereist dat [persoon A] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie. Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [persoon A] ligt dat niet in de rede (artikel 7:669 lid 1 BW).
Er geldt geen opzegverbod
2.18.
Een vereiste voor ontbinding is ook dat er geen opzegverbod in de weg staat aan ontbinding. Aan die eis is ook voldaan. ECT heeft namelijk onbetwist gesteld dat [persoon A] weliswaar arbeidsongeschikt was voor zijn arrestatie, als gevolg van een drugsverslaving, maar dat het verzoek hiermee geen verband houdt. [persoon A] heeft daar geen verweer tegen gevoerd. Daarom ziet de kantonrechter geen aanleiding hier anders over te oordelen (artikel 6:671b lid 6 onder a BW).
De arbeidsovereenkomst eindigt 4 september 2024
2.19.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op de datum van deze beschikking. Daarbij is geen rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van de procedure omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [persoon A] (artikel 7:671b lid 9 onder b BW). Dat licht de kantonrechter hierna toe.
2.20.
In de parlementaire geschiedenis is expliciet benoemd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen in de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt. [1] Dat is hier zonder meer het geval. Het handelen van [persoon A] is naar het oordeel van kantonrechter ernstig verwijtbaar. [persoon A] heeft immers (kort gezegd) vanuit zijn vertrouwenspositie meegewerkt aan een zeer ernstig misdrijf en ECT en zijn collega’s in gevaar gebracht, ondanks dat hij beter had moeten weten.
ECT hoeft geen transitievergoeding te betalen
2.21.
ECT hoeft geen transitievergoeding aan [persoon A] te betalen omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten (artikel 7:673 lid 7 BW). Hiervoor is al uitgelegd waarom dat zo is.
2.22.
[persoon A] heeft zich nog op het standpunt gesteld dat het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hem geen transitievergoeding toe te kennen (artikel 7:673 lid 8 BW). Hij heeft erop gewezen dat hij onder druk is gezet, dat hij een lang en goed dienstverband heeft gehad van 27 jaar en dat zijn vrouw en kind het nu financieel moeilijk hebben.
2.23.
Dit verweer slaagt niet. Zoals hiervoor als is beschreven heeft [persoon A] onvoldoende onderbouwd dat hij onder druk is gezet. Dat hij een lang en vlekkeloos dienstverband heeft gehad (tot 2023) maakt het oordeel ook niet anders. Gezien de ernst van de misstap die [persoon A] heeft gemaakt vindt de kantonrechter het niet onredelijk dat hij ondanks dit dienstverband zijn transitievergoeding heeft verspeeld. Dat het gezin van [persoon A] het nu financieel moeilijk heeft vindt de kantonrechter, hoe invoelbaar dit ook is, voor de juridische beoordeling niet van belang. Dit is immers het gevolg van het handelen van [persoon A] zelf en kan moeilijk op het bord van ECT worden gelegd.
ECT moet een eindafrekening opstellen
2.24.
[persoon A] heeft verzocht ECT te veroordelen om uiterlijk op de einddatum een eindafrekening op te maken en deze 30 dagen later uit te betalen. ECT heeft toegezegd dat zij aan die veroordeling zal voldoen. Dit verzoek wijst de kantonrechter daarom toe. Zij zal ECT echter een maand de tijd geven om de afrekening op te maken, vanaf de datum van deze beschikking. ECT kan immers niet op de datum van deze beschikking direct een eindafrekening versturen aan [persoon A] .
2.25.
Vervolgens is de vraag wat in deze eindafrekening moet zijn verwerkt. De partijen zijn het erover eens dat [persoon A] bij het einde van zijn dienstverband 288,85 verlofuren heeft opgebouwd (in verschillende potjes). Hij heeft recht op uitbetaling van die uren (artikel 7:641 BW). De partijen zijn het er ook over eens dat [persoon A] een persoonlijk budget van € 4.604,08 heeft opgebouwd en dat dit budget moet worden uitbetaald door ECT. [persoon A] heeft ten slotte gevraagd om ECT te veroordelen om opgebouwd vakantiegeld uit te betalen. ECT heeft echter tijdens de zitting onbetwist gesteld dat zij in april 2023 al (deels vooruit) vakantiegeld heeft uitbetaald voor heel 2023 en dat [persoon A] dus nog het deel vanaf 6 juli 2023 moet terugbetalen. Dit zal de kantonrechter verwerken in de beslissing.
2.26.
In eerste instantie heeft [persoon A] gevraagd een dwangsom te verbinden aan de veroordeling om de eindafrekening op te maken. Dat deel van het verzoek heeft hij tijdens de zitting ingetrokken, omdat ECT heeft toegezegd dat zij aan de veroordeling zal voldoen.
[persoon A] moet de proceskosten betalen
2.27.
[persoon A] moet de proceskosten betalen omdat hij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van ECT op € 130,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.079,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.28.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 4 september 2024;
3.2.
veroordeelt ECT om uiterlijk 4 oktober 2024 een eindafrekening op te maken, waarin is verwerkt dat [persoon A] recht heeft op loon over 288,85 opgebouwde verlofuren en op € 4.604,08 aan persoonlijk budget en dat hij de al ontvangen vakantietoeslag over de periode 6 juli 2023 tot en met 31 december 2023 moet terugbetalen, en veroordeelt ECT om het eventueel resterende bedrag uiterlijk op 4 oktober 2024 aan [persoon A] te betalen;
3.3.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van ECT worden begroot op € 1.079,-;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 39 en 40