ECLI:NL:RBROT:2024:9094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
C/10/657823 / FA RK 23-3575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie en gezag in eenouderadoptie door samenwonende partner van moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2024 een beschikking gegeven over de adoptie van een minderjarige door de samenwonende partner van de moeder. De rechtbank oordeelt dat gezamenlijk gezag niet van rechtswege volgt na de adoptie, omdat de moeder en de adoptiefvader niet gehuwd zijn. De minderjarige, die tussen de datum van de uitspraak en de kracht van gewijsde meerderjarig wordt, heeft pas na haar meerderjarigheid een juridische vader en kan pas dan gezag uitoefenen. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe, omdat aan de voorwaarden van de wet is voldaan. De adoptie is in het belang van de minderjarige, die sinds 2011 in een stabiel gezin met de moeder en de verzoeker woont. De rechtbank stelt vast dat de minderjarige de verzoeker als haar vader beschouwt en dat de adoptie de feitelijke situatie juridisch in overeenstemming brengt. Daarnaast wordt het verzoek tot gezamenlijk gezag door de verzoeker en de moeder toegewezen op basis van artikel 1:253t BW, ondanks dat de vader niet in de procedure is verschenen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker en de moeder aan de voorwaarden voor gezamenlijk gezag voldoen, en dat het belang van de minderjarige niet in het geding is. De beschikking bevat bepalingen over de adoptie, de wijziging van het gezag en de uitvoering van deze beslissingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/657823 / FA RK 23-3575
Beschikking van 5 september 2024 over adoptie en gezag
in de zaak van:
[verzoeker], hierna: verzoeker,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. S. Verweel-Nauman te Oostvoorne,
en
[naam 1], hierna: de moeder,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. S. Verweel-Nauman te Oostvoorne.
Met betrekking tot de adoptie is tevens als belanghebbende aangemerkt:
[naam 2], hierna: de vader,
wonende te [plaatsnaam 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 16 mei 2023;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) van 21 maart 2024;
  • het bericht van verzoeker en de moeder van 22 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 juli 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • verzoeker en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
  • de raad, als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 3] .
De rechtbank heeft aan de minderjarige speciale toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hier gebruik van gemaakt door het sturen van een e-mail aan de rechtbank.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige is [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ). Zij is op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] geboren uit de moeder.
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.3.
De moeder en [minderjarige] wonen sinds juli 2011 bij verzoeker.

3.De beoordeling

Adoptie
3.1.
Verzoeker verzoekt de adoptie van [minderjarige] uit te spreken.
3.1.1.
Op grond van artikel 1:227 lid 2 tweede volzin BW kan het verzoek door verzoeker slechts worden gedaan als hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met de moeder heeft samengeleefd. Aan deze voorwaarde is voldaan.
3.1.2.
Een verzoek tot adoptie kan bovendien alleen worden toegewezen als de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige is en op het tijdstip van de adoptie vast staat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat de minderjarige niets meer van haar biologische vader te verwachten heeft (artikel 1:227 lid 3 BW). Daarnaast moet aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW zijn voldaan.
3.1.3.
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] geen contact meer heeft gehad met haar vader sinds zij vier jaar oud is. De vader heeft nadien ook niet meer geprobeerd om contact te leggen en heeft in geen enkel opzicht invulling gegeven aan zijn rol als vader. [minderjarige] is sinds 2011 opgegroeid in het stabiele gezin van haar moeder, verzoeker en twee halfbroers. [minderjarige] beschouwt verzoeker als haar vader en verzoeker beschouwt [minderjarige] als zijn dochter. [minderjarige] heeft dan ook zelf het initiatief genomen voor de adoptie en dit bespreekbaar gemaakt met haar moeder en verzoeker.
Alhoewel de vader niet in de procedure is verschenen, heeft hij wel meegewerkt aan het raadsonderzoek. Hieruit blijkt dat hij graag had gezien dat het contact tussen hem en [minderjarige] anders was verlopen, maar dat hij begrip heeft voor de adoptiewens.
3.1.4.
De rechtbank stelt voorop dat het voor de identiteitsontwikkeling van een minderjarige van belang is om te weten van wie zij afstamt. [minderjarige] is op de hoogte dat verzoeker niet haar biologische vader is. Ondanks dat [minderjarige] haar vader niet kent en geen contact met hem heeft, is zij wel op de hoogte van zijn bestaan. Daarnaast weet [minderjarige] dat, als zij die behoefte heeft, voor haar de deur open staat om contact te zoeken met haar vader. Dit heeft zij echter vernomen via het raadsonderzoek en niet van haar vader zelf. [minderjarige] heeft aangegeven het fijn te vinden dat haar vader wel bij de raad op gesprek is geweest, ondanks dat ze dit niet had verwacht. Op deze manier lijkt het dat het hem iets kan schelen, aldus [minderjarige] . Zij heeft echter niets gehoord van haar vader, ook niet na het raadsonderzoek. Zo hoorde [minderjarige] pas tijdens haar gesprek met de raad dat zij bij haar vader twee halfbroertjes heeft, die zij niet kent. Mede door deze passieve opstelling van de vader stelt de rechtbank vast dat [minderjarige] niets meer van de vader heeft te verwachten in zijn rol als ouder.
3.1.5.
[minderjarige] is van kleins af aan door verzoeker, samen met de moeder, verzorgd en opgevoed. [minderjarige] heeft de rechtbank goed kunnen uitleggen dat zij verzoeker ziet als haar vader en dat hij deze rol invult op de manier zoals zij dit voor ogen heeft bij een vader. Zo is verzoeker coach van het voetbalteam van [minderjarige] en is hij ook emotioneel betrokken bij haar ontwikkeling. Ze kan bij hem terecht met problemen en hij steunt haar bij het maken van keuzes. Op zijn beurt heeft verzoeker zijn trots uitgesproken over [minderjarige] en toegelicht dat zij al jaren gevoelsmatig door het leven gaan als vader en dochter. Allebei willen zij met de verzochte adoptie de juridische situatie in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verzochte adoptie in het kennelijk belang is van [minderjarige] .
3.1.6.
Omdat ook aan de overige voorwaarden van de artikelen 1:227 en 1:228 BW is voldaan, wijst de rechtbank het verzoek tot adoptie toe.
3.1.7.
De ambtenaar van de burgerlijke stand zal worden gelast een latere vermelding van de adoptie aan de geboorteakte van de minderjarige toe te voegen.
Gezag
3.2.
Verzoeker heeft samen met de moeder tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek zodanig gewijzigd dat zij gezamenlijk verzoeken om te worden belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.1.
Artikel 283 Rv bepaalt dat verzoeker bevoegd is zijn verzoek te veranderen of te vermeerderen zolang er nog geen eindbeschikking is gegeven. In aanvulling daarop bepaalt artikel 130 Rv dat, als een partij niet in het geding is verschenen, een dergelijke verandering of vermeerdering is uitgesloten tenzij de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot kenbaar is gemaakt.
3.2.2.
De rechtbank staat de wijziging van het verzoek toe. De vader wordt bij dit verzoek immers niet als belanghebbende – of partij – aangemerkt. Alleen degene op wiens rechten of verplichtingen een zaak rechtstreeks betrekking heeft, is belanghebbende in die zaak. Daarbij komt dat diegene in die rechten of verplichtingen rechtstreeks door de rechterlijke beslissing moet worden geraakt. Omdat vaststaat dat het eenhoofdig gezag over [minderjarige] bij de moeder ligt, heeft een eventuele wijziging van die gezagssituatie geen betrekking op de rechten of plichten van de vader. Nu de vader niet wordt aangemerkt als belanghebbende, is verzoeker bevoegd om zijn verzoek op de mondelinge behandeling te wijzigen, ook al is de vader niet in geding verschenen. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
3.2.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit de hiervoor toegewezen adoptie van [minderjarige] voor verzoeker niet van rechtswege het gezag over [minderjarige] volgt. Dit is wel zo in het geval van eenouderadoptie, waarbij de adoptieouder is gehuwd met de gezagsdragende ouder (artikel 1:251 BW) of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de gezagsdragende ouder (artikel 1:253aa BW). Ook is voorzien in het gezamenlijk gezag in het geval sprake is van adoptie door twee adoptiefouders die niet gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan (artikel 1:229 lid 4 BW).
Voor de onderhavige situatie, waarbij sprake is van eenouderadoptie door een niet-gehuwde (of geregistreerde) partner van de gezagsdragende ouder, is door de wetgever geen gezagsvoorziening getroffen. Als gevolg hiervan zijn ouders, na de adoptie, in soortgelijke situaties voor het verkrijgen van het gezamenlijk gezag alsnog aangewezen op het laten aantekenen hiervan in het gezagsregister volgens de procedure van artikel 1:252 BW.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Nu de toegewezen adoptie op grond van artikel 1:230 lid 1 BW haar gevolgen pas heeft vanaf de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, zou verzoeker eerst vanaf dat moment kunnen worden aangemerkt als de tot het gezag bevoegde ouder.
3.2.5.
Er is sprake van kracht van gewijsde als tegen een uitspraak geen gewoon rechtsmiddel, zoals hoger beroep, meer openstaat. De termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld is drie maanden. Deze termijn begint voor verzoeker en de belanghebbenden die in de procedure zijn verschenen op de dag dat de uitspraak is verstuurd. Voor de overige belanghebbenden, waaronder in dit geval de vader, begint de termijn op het moment van de betekening of het moment waarop hij op andere wijze met de uitspraak bekend is geworden. Dit betekent dat de adoptie van [minderjarige] op zijn vroegst over drie maanden na de datum van deze uitspraak rechtsgevolgen heeft. Pas vanaf dat moment is verzoeker de juridische vader van [minderjarige] en zou hij uit dien hoofde bevoegd zijn tot het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] zal op [datum] 18 jaar worden. Dat is dus in de periode tussen de datum van deze uitspraak en het in kracht van gewijsde gaan daarvan. Op grond van de wet is [minderjarige] vanaf dat moment meerderjarig en staat zij van rechtswege niet meer onder ouderlijk gezag. Een verzoek op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan daarom niet tot het gezamenlijk gezag leiden.
3.2.6.
De rechtbank zal verzoeker en de moeder evenwel met het gezamenlijk gezag belasten op grond van artikel 1:253t lid 1 BW. Volgens dit artikel kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad en de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
3.2.7.
Vast staat dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent en dat het verzoek tot gezamenlijk gezag door verzoeker en de moeder samen is gedaan, zodat aan deze voorwaarden is voldaan. De volgende vraag die voorligt is of er tussen verzoeker en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Zoals ook bij de beoordeling over de adoptie is overwogen, is [minderjarige] sinds 2011 opgegroeid in een stabiel gezin van haar moeder en verzoeker. [minderjarige] en verzoeker beschouwen elkaar wederzijds als vader en dochter. Het is dan ook juist die nauwe, persoonlijke betrekking die zij allebei via deze weg ook juridisch willen vastleggen.
3.2.8.
Omdat [minderjarige] op dit moment nog in familierechtelijke betrekking staat tot haar vader, de adoptie heeft immers pas gevolgen vanaf het moment dat de uitspraak in kracht van gewijsde gaat, moet ook aan de andere voorwaarden worden voldaan. Verzoeker en de moeder hebben voorafgaand aan dit verzoek ruimschoots langer dan een jaar aaneengesloten gezamenlijk voor [minderjarige] gezorgd. Daarnaast staat vast dat de moeder sinds de geboorte van [minderjarige] het eenhoofdig gezag heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook aan deze voorwaarden is voldaan.
3.2.9.
Aangezien ook niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich op enige wijze hiertegen verzet, zal de rechtbank het verzoek toewijzen en verzoeker en de moeder belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de adoptie van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] te Rotterdam door verzoeker [verzoeker] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ;
4.2.
gelast de toevoeging van een latere vermelding van adoptie aan de akte van geboorte;
4.3.
draagt de griffier op om niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en als daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam zoals bepaald in artikel 1:20e lid 1 BW;
4.4.
bepaalt dat van de onder 4.1. gegeven beslissing, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.5.
wijzigt het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige, in die zin, dat voornoemde verzoeker en de moeder dit gezag over de minderjarige vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
4.6.
bepaalt dat van de onder 4.5. gegeven beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.7.
verklaart deze beschikking, voor zover dat ziet op de wijziging in het gezag, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van B. Bajra, griffier, op 5 september 2024.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.