In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2024 een beschikking gegeven over de adoptie van een minderjarige door de samenwonende partner van de moeder. De rechtbank oordeelt dat gezamenlijk gezag niet van rechtswege volgt na de adoptie, omdat de moeder en de adoptiefvader niet gehuwd zijn. De minderjarige, die tussen de datum van de uitspraak en de kracht van gewijsde meerderjarig wordt, heeft pas na haar meerderjarigheid een juridische vader en kan pas dan gezag uitoefenen. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe, omdat aan de voorwaarden van de wet is voldaan. De adoptie is in het belang van de minderjarige, die sinds 2011 in een stabiel gezin met de moeder en de verzoeker woont. De rechtbank stelt vast dat de minderjarige de verzoeker als haar vader beschouwt en dat de adoptie de feitelijke situatie juridisch in overeenstemming brengt. Daarnaast wordt het verzoek tot gezamenlijk gezag door de verzoeker en de moeder toegewezen op basis van artikel 1:253t BW, ondanks dat de vader niet in de procedure is verschenen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker en de moeder aan de voorwaarden voor gezamenlijk gezag voldoen, en dat het belang van de minderjarige niet in het geding is. De beschikking bevat bepalingen over de adoptie, de wijziging van het gezag en de uitvoering van deze beslissingen.