ECLI:NL:RBROT:2024:9178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/10/680045 / JE RK 24-1094
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe zorgbehoeften

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 20 augustus 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019, behandeld. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanvraagt voor de duur van een jaar. De minderjarige verblijft momenteel bij pleegouders en heeft in het verleden meerdere periodes van uithuisplaatsing gekend. De kinderrechter heeft eerder op 2 juli 2024 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 15 oktober 2024, maar de behandeling van het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 zijn de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de GI en de pleegouders aanwezig. De moeder, die zich identificeert als man, heeft positieve stappen gezet, maar de GI en het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) zijn van mening dat zijn emotionele beschikbaarheid en psychisch welbevinden nog onvoldoende zijn om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De kinderrechter weegt de belangen van de minderjarige, die trauma's heeft opgelopen en extra zorg en stabiliteit nodig heeft, zwaar mee in de beslissing.

De kinderrechter besluit uiteindelijk om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen tot 15 juli 2025. Dit besluit is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, die momenteel in een stabiele omgeving bij de pleegouders verblijft. De kinderrechter benadrukt dat de moeder nog niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen, ondanks zijn betrokkenheid en liefde voor het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/680045 / JE RK 24-1094
Datum uitspraak: 20 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S.M. Hoogenraad, kantoor houdende te Zoetermeer,
[pleegvader] en [pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegouders, wonende in Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 juli 2024;
  • een briefrapportage met bijlagen van de GI van 12 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten mw. [persoon A] ;
- de pleegouders.
Er is bijzondere toegang verleend aan de stiefmoeder, te weten mw. [stiefmoeder] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de pleegouders. Hij is uit huis geplaatst (geweest) van april tot en met juli 2021, van april tot en met november 2022 en van 30 november 2022 tot nu toe.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 juli 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 15 oktober 2024. De behandeling van het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
De moeder identificeert zich als een man en ziet graag dat de voornaamwoorden hij/hem worden gebruikt als naar hem wordt verwezen.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI heeft (oorspronkelijk) een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een pleeggezin verzocht voor de duur van een jaar. De periode tot 15 oktober 2024 is toegewezen. Vandaag zal worden beslist over het resterende deel, tot 15 juli 2025.
3.2.
De GI handhaaft ter zitting het resterende deel van het verzoek. De moeder heeft de afgelopen periode positieve stappen gezet. Het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: het KSCD) heeft onderzoek gedaan naar het perspectief van [voornaam minderjarige] en is van mening dat de emotionele beschikbaarheid en het psychisch welbevinden van de moeder nog altijd onvoldoende zijn om de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] te kunnen dragen. De GI deelt deze mening en denkt ook niet dat de moeder daar over zes maanden wel klaar voor is. De moeder doet zijn best, maar zodra er meer van hem wordt verwacht raakt hij overbelast. [voornaam minderjarige] heeft trauma’s opgelopen en zal daarvoor in september of oktober behandeld worden middels EMDR. Vanwege zijn trauma’s heeft hij extra behoeften waarbij hij bovengemiddeld structuur en stabiliteit nodig heeft, ook wanneer hij de EMDR heeft afgerond. [voornaam minderjarige] is inmiddels al langere tijd uit huis geplaatst en behoeft duidelijkheid. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] opgroeit in een stabiele omgeving. Het KSCD haalt aan dat het de moeder al vaak niet lukt om reguliere dagelijkse taken uit te voeren, zoals het vinden van een bevredigende daginvulling, zelfverzorging en het doen van de huishouding. Een kind van deze leeftijd en met de bovengemiddelde zorgbehoefte als [voornaam minderjarige] opvoeden lijkt daar niet in te passen. Na de EMDR van [voornaam minderjarige] dient ook nog te worden bezien welke uitwerking dit heeft. Bovendien blijft de GI erbij dat het perspectief van [voornaam minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. De GI is dan ook van mening dat het verzoek voor de gehele verzochte periode dient te worden toegewezen. Met betrekking tot de omgang heeft de GI een vooraankondiging gedaan voor een schriftelijke aanwijzing die binnenkort op schrift zal worden gesteld en aan de moeder zal worden toegezonden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Hij verzoekt echter de maatregelen te verlengen voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aan te houden. De moeder kan zich niet vinden in het rapport van het KSCD. Dit rapport bevat grotendeels informatie uit het verleden en vrijwel niets over hoe het momenteel met de moeder gaat. De moeder heeft grote stappen gemaakt, maar dat wordt niet benoemd in het rapport van het KSCD. Volgens de GI en het KSCD zou het perspectief van [voornaam minderjarige] niet meer bij de moeder liggen. Tijdens voorgaande zittingen was de kinderrechter echter telkens positief te spreken over de moeder. Dat strookt niet met het perspectiefbesluit van de GI, dat het perspectief van [voornaam minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, en het voornemen om de omgang niet uit te breiden. De moeder is momenteel juist op een punt in zijn leven dat hij de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] weer op zich kan nemen. Hij begrijpt echter dat [voornaam minderjarige] niet direct terug kan naar hem. [voornaam minderjarige] zal binnenkort starten met EMDR en de moeder begrijpt dat hij daarvoor in een rustige, stabiele en vertrouwde omgeving dient te verblijven en dat is momenteel bij de pleegouders. Ook nu hij met EMDR gaat starten is het nog te vroeg om een opvoedbesluit te nemen. Daarnaast is de moeder nog hard bezig om aan zichzelf te werken, onder andere met behulp van Antes. Wat betreft de omgang is niet in het KSCD rapport te lezen dat uitbreiding niet mogelijk is. Daarom verzoekt de moeder het verzoek van de GI toe te wijzen voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aan te houden. Over zes maanden kan bezien worden hoe het is verlopen met de EMDR en welke stappen de moeder en [voornaam minderjarige] hebben gemaakt.
4.2.
De pleegouders hopen dat de EMDR voor [voornaam minderjarige] helpend gaat zijn voor zijn verwerking. Het is geen wondermiddel maar het kan wel de pijn verzachten.

5.De beoordeling

5.1.
Ter zitting heeft de moeder geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter is op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting ook van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengen voor de resterende duur van negen maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.2.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). [voornaam minderjarige] kampt met een belast verleden. Hij heeft veelvuldig te maken gehad met onvoorspelbaarheid wat heeft geleid tot trauma- en gehechtheidsproblematiek bij hem. Hierdoor heeft hij meer dan gemiddeld (emotionele) veiligheid, stabiliteit, liefde en warmte nodig. Daarnaast is hij ook meer dan gemiddeld gebaat bij een grote mate van structuur en duidelijkheid, en daarmee voorspelbaarheid, om de omgeving voor hem op die manier (emotioneel) veilig te maken. [voornaam minderjarige] is overmatig alert op zijn omgeving, komt kwetsbaar over en is snel van slag. Het is duidelijk dat de moeder heel veel van [voornaam minderjarige] houdt. Hij wil alles op alles zetten om [voornaam minderjarige] weer bij hem te laten wonen.
5.3.
Het KSCD heeft onderzoek gedaan naar het perspectief van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter beschikt niet over het gehele onderzoeksrapport van 25 juni 2024. Wel zijn de antwoorden van het KSCD op de onderzoeksvragen door de GI overgelegd. Delen uit de beantwoording die betrekking hebben op de moeder en de stiefmoeder zijn onleesbaar gemaakt.
5.4.
De moeder heeft aangevoerd dat het KSCD rapport grotendeels informatie uit het verleden bevat en vrijwel niets over hoe het momenteel met hem gaat. Volgens de moeder wordt ten onrechte niet benoemd hoe goed het nu met hem gaat. Deze stelling van de moeder is onvoldoende onderbouwd. De moeder heeft de GI geen toestemming gegeven het gehele KSCD-rapport te overleggen. De moeder heeft geen stukken overgelegd die zijn visie onderbouwen. Bij gebreke hieraan bestaat er geen grond om aan de conclusies van het KSCD te twijfelen, ook niet omdat deze overeen komen met de visies van de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad) en de GI. Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken dat de drie genoemde instanties in hun visie uitdrukkelijk rekening hebben gehouden met de positieve stappen die de moeder (en de stiefmoeder) de afgelopen tijd hebben gezet.
5.5.
In de leesbare gedeelten van het KSCD rapport zijn onder meer een tiental contra-indicaties tegen terugplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de moeder vermeld, waaronder de trauma- en gehechtheidsproblematiek van [voornaam minderjarige] die ervoor zorgen dat hij in bovengemiddelde mate behoefte heeft aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Ook heeft het KSCD zorgen over de gehechtheidsrelatie tussen [voornaam minderjarige] en de moeder, wat maakt dat [voornaam minderjarige] volgens het KSCD ten tijde van stress geen beroep op de moeder zal doen. Daarnaast zijn contra-indicaties: het beperkte inzicht van de moeder in wat [voornaam minderjarige] (specifiek) nodig heeft van een opvoeder en de moeilijkheden ten aanzien van de emotieregulatie van de moeder. Het KSCD benoemt dat de moeder en de stiefmoeder door hun belaste achtergrond, trauma’s en de daaruit vloeiende persoonlijkheidsproblematiek, hun handen vol hebben aan het zelf psychisch stabiel functioneren, ondanks hun grote betrokkenheid bij [voornaam minderjarige] .
5.6.
Het KSCD adviseert op grond van vorenstaande, en het overige vermelde in de beantwoording van de onderzoeksvragen, voortzetting van de plaatsing van [voornaam minderjarige] bij zijn pleegouders. Zijn hechting lijkt hier voorspoedig te verlopen en (wederom) een terugplaatsing, zou zijn gehechtheidsontwikkeling verder kunnen beschadigen en voor hernieuwd (gehechtheids)trauma kunnen zorgen.
5.7.
Op dit punt weegt de kinderrechter mee dat [voornaam minderjarige] in het verleden tweemaal bij de moeder is terug geplaatst, waarna bleek dat de moeder de zorg voor [voornaam minderjarige] niet aan kon. Een thuisplaatsing en daarop volgend een uithuisplaatsing veroorzaakt veel onrust en ontwikkelingsschade bij [voornaam minderjarige] .
5.8.
Ook de Raad adviseert op 9 augustus 2024 voorzetting van de plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de pleegouders. Zij zorgen sinds juni 2022 voor hem en er zijn daar geen zorgen over de opvoeding of veiligheid van [voornaam minderjarige] . Ook de Raad is van mening dat de moeder niet voldoende tegemoet kan komen aan de vergrote behoefte aan structuur, duidelijkheid en routine van [voornaam minderjarige] .
5.9.
[voornaam minderjarige] start binnenkort met EMDR waarbij het belangrijk is dat hij in de stabiele en vertrouwde omgeving bij de pleegouders verblijft; de moeder onderschrijft dit ook. Na dit traject moet worden bezien wat voor effect het heeft (gehad) op [voornaam minderjarige] . Gezien de intensiteit van dit traject gaat de kinderrechter ervan uit dat een uithuisplaatsing voor de duur zoals verzocht noodzakelijk is voor [voornaam minderjarige] . De kinderrechter zal daarom het resterende deel van het verzoek toewijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 15 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de pleegouders [achternamen pleegouders] , tot 15 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. C.N. Arduin als griffier, en op schrift gesteld op 12 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.