ECLI:NL:RBROT:2024:9237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/7773
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag 2008 op grond van institutionele vooringenomenheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen voor het toeslagjaar 2008 beoordeeld. Eiseres had eerder compensatie ontvangen voor de jaren 2009 en 2010 op basis van de Wet hersteloperatie Toeslagen (Wht), maar haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor 2008 was te laat ingediend, namelijk op 5 november 2009, terwijl de deadline 1 april 2009 was. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor 2008, omdat er geen bewijs is van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen. De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen niet heeft gereageerd op de aanvraag, maar dit wordt niet als vooringenomenheid beschouwd, aangezien eiseres zelf te laat was met haar aanvraag. De rechtbank concludeert dat eiseres geen schade heeft geleden door het handelen van de Dienst Toeslagen, omdat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag voor 2008. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en [persoon A] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder haar ook over het toeslagjaar 2008 compensatie toe te kennen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.2.
Bij besluit van 1 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres voor de toeslagjaren 2009 en 2010 een compensatiebedrag van € 56.492,- toegekend.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres. Het compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2009 en 2010 is nader vastgesteld op € 92.025,-. Voor het toeslagjaar 2008 is geen compensatie toegekend.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft voor het eerst in 2008 gebruikgemaakt van kinderopvang. Zij heeft op 5 november 2009 kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2008 aangevraagd. Verweerder heeft niet op deze aanvraag beslist.
3.1.
De bezwaarschriftenadviescommissie heeft in haar advies van 12 juni 2023 geadviseerd eiseres ook over het jaar 2008 als gedupeerde aan te merken. In het advies is het volgende vermeld:

Het bezwaar gericht tegen de afwijzing van compensatie voor berekeningsjaar 2008
Individuele vooringenomenheid
Omdat belanghebbende haar aanvraag KOT te laat (op 5 november 2009) heeft
ingediend, heeft B/T voor het jaar 2008 geen KOT toegekend of teruggevorderd. Voor het toekennen van compensatie is dan ook dan geen grondslag, aldus UHT. Niet in geschil is dat gedurende dit jaar wel sprake is geweest van opvang.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat B/T ten onrechte niet heeft gereageerd op haar
aanvraag. Deze handelwijze leidt er volgens belanghebbende toe dat aan haar een
rechtsmiddel is onthouden. Belanghebbende stelt dat UHT vooringenomen gehandeld
heeft jegens haar.
De Commissie overweegt dat vaststaat dat belanghebbende op 5 november 2009 een
aanvraag KOT voor berekeningsjaar 2008 heeft ingediend en dat B/T niet op deze
aanvraag gereageerd en beslist heeft.
B/T was daartoe wel verplicht; een bestuursorgaan moet (tijdig) op een aanvraag
beslissen. B/T heeft echter in het geheel niet gereageerd op de aanvraag. Door het niet
nemen van een besluit heeft B/T belanghebbende de gelegenheid ontnomen om hierop te
reageren in bezwaar. Daarmee heeft B/T belanghebbende een rechtsingang ontnomen.
Naar de Commissie meent, vertoont dit trekken van vooringenomen handelen. Dat
belanghebbende op grond van de Awb bezwaar had kunnen instellen tegen de fictieve
weigering om een besluit te nemen, doet naar de mening van de Commissie niet af aan
de laakbaarheid van een dergelijk handelen door het bestuursorgaan.
(…)
In de situatie van belanghebbende acht de Commissie de omstandigheid dat UHT geen
beslissing heeft genomen en in het geheel niet heeft gereageerd op de aanvraag KOT
over 2008, in het licht van de omstandigheden dat het niet-reageren een patroon is
geweest en belanghebbende voor de jaren volgend op 2008 als gedupeerde is
aangemerkt, voldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van institutioneel
vooringenomen handelen.
De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit onderdeel gegrond te
verklaren. Dit kan echter niet leiden tot een forfaitaire compensatie, hetgeen hieronder
nader zal worden uitgelegd.
Forfaitaire compensatie
In het geval van belanghebbende is met betrekking tot berekeningsjaar 2008 geen
sprake geweest van een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een KOT
of het beëindigen van voorschotverlening voor een KOT die een direct gevolg is van
institutionele vooringenomenheid. In dit verband ontbreekt een mogelijkheid om
compensatie vast te stellen. De Commissie overweegt dat belanghebbende om deze
reden geen aanspraak heeft op forfaitaire compensatie vanwege schade in de zin van
artikel 2.2 aanhef en onder a. Wht. Deze compensatie heeft betrekking op forfaitaire
bedragen en deze bedragen zijn onafhankelijk van de (mogelijk) werkelijke schade die
belanghebbende geleden heeft.
Werkelijke schade
De Commissie overweegt dat belanghebbende wellicht wel aanspraak kan maken op
werkelijk door haar geleden schade die verband houdt met de vooringenomen
handelswijze van B/T voor berekeningsjaar 2008. In de wet staat (samengevat) dat aan
een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door
haar werkelijk geleden schade volgens het recht hoger is dan de forfaitaire compensatie,
op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend wordt
(artikel 2.1 lid 3 Wht).
Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te
dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie aanvullende
schadevergoeding werkelijke schade (CWS). Dit CWS-advies is vervolgens leidend bij het
nemen van het besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie.”
3.2.
In het bestreden besluit is verweerder van het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie afgeweken. Volgens verweerder kan de omstandigheid dat niet formeel is gereageerd op de aanvraag om kinderopvangtoeslag over 2008, niet leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Volgens verweerder had eiseres destijds een beroep niet-tijdig beslissen kunnen instellen. Het niet beslissen is een administratieve fout; het is niet de bedoeling van verweerder geweest om eiseres de kinderopvangtoeslag te onthouden waar zij recht op had. Verweerder heeft er ook op gewezen dat eiseres haar aanvraag om kinderopvangtoeslag over 2008 te laat heeft ingediend. De aanvraag kon worden ingediend tot 1 april 2009. Eiseres had dus over 2008 geen recht op kinderopvangtoeslag.
4. Eiseres stelt zich, in navolging van de bezwaarschriftenadviescommissie, op het standpunt dat er ook over 2008 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Het niet reageren op aanvragen is een patroon geweest in het gedrag van verweerder. Verweerder heeft erkend dat vooringenomen is gehandeld in de toeslagjaren na 2008. Het vooringenomen handelen wordt volgens eiseres niet weggepoetst door de mogelijkheid die eiseres had om een beroep niet-tijdig beslissen in te stellen.
5.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wht heeft een aanvrager recht op compensatie als hij schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem
bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van verweerder.
5.3.
Duidelijk is dat verweerder had moeten beslissen op de aanvraag van eiseres om kinderopvangtoeslag over 2008. Verweerder heeft erkend dat dit niet goed is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet de conclusie worden getrokken dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van institutioneel vooringenomen handelen. Eiseres heeft haar aanvraag voor 2008 namelijk pas op 5 november 2009 ingediend. Dat is te laat: eiseres had haar aanvraag uiterlijk op 1 april 2009 moeten indienen. [1] Er moet daarom van worden uitgegaan dat eiseres over 2008 hoe dan ook geen kinderopvangtoeslag meer had kunnen krijgen. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat sprake is van schade als gevolg van institutionele vooringenomenheid. Overigens had eiseres destijds een beroep niet-tijdig beslissen kunnen instellen tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag, zodat ook niet gezegd kan worden dat eiseres door de handelwijze van verweerder rechtsbescherming is onthouden.
5.4.
Eiseres heeft een beroep gedaan op het Handboek integrale beoordeling van verweerder. Daarin is, op pagina 33, vermeld:
“De lange duur tot vaststelling van de definitieve beschikking is op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat sprake is van vooringenomenheid. De lange duur tot vaststelling van een definitieve beschikking kan in combinatie met andere omstandigheden wel tot de conclusie vooringenomenheid leiden. Het bovenstaande geldt ook voor het (nog) niet vaststellen van de beschikking in combinatie met de lange duur van het verwerken van de aanvraag van KOT, waarbij de verwerkingsduur van de aanvraag in combinatie met financiële problemen (ouder is bijvoorbeeld niet meer in staat om de kosten van de kinderopvanginstelling zelf voor te schieten in afwachting van de toekenning) een sterke indicatie is van vooringenomenheid.”
Het beroep van eiseres hierop slaagt niet omdat naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze passage niet ziet op gevallen als dat van eiseres, waarin als gevolg van een te late aanvraag duidelijk is dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is dus ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals deze bepaling destijds luidde, kon de kinderopvangtoeslag over 2008 tot 1 april 2009 worden aangevraagd.