ECLI:NL:RBROT:2024:9247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/6796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking dwangsom wegens bouwen zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking door het college van de last onder dwangsom die was opgelegd aan derde-belanghebbende wegens het zonder omgevingsvergunning bouwen van een garage met overkapping aan een perceel in Dordrecht. Eisers, die naast de derde-belanghebbende wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de dwangsom. De rechtbank heeft op 17 september 2024 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelt dat het college op het moment van het bestreden besluit niet meer bevoegd was om handhavend op te treden, omdat aan derde-belanghebbende inmiddels een omgevingsvergunning was verleend voor de garage met overkapping. Dit betekent dat de overtreding, waarvoor de dwangsom was opgelegd, niet meer bestond. De rechtbank legt uit dat de belangen van eisers in de handhavingsprocedure geen rol meer spelen, omdat de bevoegdheid tot handhaving ontbrak.

Eisers hebben aangevoerd dat het college zijn handhavingsplicht miskent en dat er onvoldoende rekening is gehouden met het algemene belang. De rechtbank concludeert echter dat het college terecht heeft vastgesteld dat er geen bevoegdheid meer was om handhavend op te treden. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Eisers krijgen geen gelijk en ontvangen geen vergoeding van hun proceskosten. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier en heeft informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2024 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit Dordrecht, eisers

(gemachtigden: mr. W. Haeser en mr. E.P.H. Vogelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht

(gemachtigde: mr. D. de Water en [persoon A] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam derde-belanghebbende]uit Dordrecht (derde-belanghebbende)
(gemachtigde: mr. J.B. Evenboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking door het college van de last onder dwangsom die was opgelegd aan derde-belanghebbende wegens het zonder omgevingsvergunning bouwen van een garage met overkapping aan de [adres] in Dordrecht (hierna: het perceel).
1.1.
Met het besluit van 18 maart 2022 (hierna: het primaire besluit) is aan derde-belanghebbende een last onder dwangsom opgelegd. Met het besluit op bezwaar van 28 juni 2022 zijn de bezwaren van derde-belanghebbende ongegrond verklaard en is het primaire besluit in stand gelaten. Met het bestreden besluit van 5 september 2023 heeft het college het besluit op bezwaar van 28 juni 2022 ingetrokken en de bezwaren van derde-belanghebbende alsnog gegrond verklaard en besloten om de last onder dwangsom in te trekken (lees: het primaire besluit te herroepen).
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-belanghebbende heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van het college, derde-belanghebbende en de gemachtigde van derde-belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
4. Op 22 april 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat er een garage met overkapping is gerealiseerd op het perceel. Dit was naar aanleiding van een melding van eisers. Op 3 september 2021 heeft het college aan derde-belanghebbende het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verstuurd. Derde-belanghebbende heeft zijn zienswijze op het voornemen gegeven. Vervolgens heeft het college met het primaire besluit van 18 maart 2022 een last onder dwangsom opgelegd. Derde-belanghebbende heeft hier op 25 april 2022 bezwaar tegen gemaakt. Op 10 juni 2022 heeft derde-belanghebbende een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de garage met overkapping. Met het besluit van 28 juni 2022 heeft het college de bezwaren van derde-belanghebbende ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Met het besluit van 22 juli 2022 is de omgevingsvergunning geweigerd. Op 5 september 2022 heeft derde-belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt. Met het verweer in bezwaar van 16 november 2022 maakt het college een gewijzigd standpunt kenbaar. Eisers hebben daarop op 25 november 2022 gereageerd. Met het besluit van 3 maart 2023 volgde de beslissing op het bezwaar tegen de geweigerde omgevingsvergunning. Met dat besluit is de omgevingsvergunning alsnog verleend. Met het nu bestreden besluit van 5 september 2023 heeft het college zijn eerdere besluit op bezwaar van 28 juni 2022 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar van derde-belanghebbende beslist. Met dit besluit heeft het college uiteindelijk de last onder dwangsom herroepen, omdat voor de garage met overkapping inmiddels een legaliserende omgevingsvergunning is verleend, zodat er geen bevoegdheid (meer) is terzake handhavend op te treden.
Is er nog sprake van een overtreding op grond waarvan het college handhavend kan optreden?
5. Eisers stellen dat het college zijn handhavingsplicht miskent door af te zien van handhaving. Daartoe voeren eisers aan dat het college voorbij gaat aan de beginselplicht tot handhaven door ook te kijken of het illegale bouwwerk te legaliseren is. Het college motiveert volgens eisers niet waarom er nu opeens geen sprake is van precedentwerking. Ook blijkt onvoldoende of het algemene belang is meegewogen. Het college heeft geen rekening gehouden met zijn eigen beleid tegen verharding. Dat er volgens het college geen nadeel bestaat voor eisers is geen reden om af te zien van handhaving, aldus eisers. Het college heeft bij de vergunningverlening en het afzien van handhaving onvoldoende onderbouwd in hoeverre het belang van de derde-belanghebbende een rol speelt. Een financieel belang kan volgens eisers geen rol spelen, omdat hij zelf het risico heeft genomen om te bouwen zonder vergunning. Er is ook geen sprake van een overtreding van geringe aard of ernst, aldus eisers.
5.1.
De rechtbank toetst het bestreden besluit naar de feiten en omstandigheden die golden ten tijde van dat besluit. Het college heeft met het bestreden besluit terecht de last onder dwangsom herroepen, omdat er op dat moment een omgevingsvergunning was verleend waarmee de garage is gelegaliseerd. Met de verlening van de omgevingsvergunning is het college immers niet meer bevoegd om tot handhaving van het in strijd met het bestemmingsplan bouwen van de garage over te gaan, omdat deze overtreding ten tijde van het bestreden besluit niet meer bestond (zie artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.10, tweede lid, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Een eventuele vernietiging van de omgevingsvergunning heeft terugwerkende kracht. Maar anders dan eisers menen, maakt dat het voorgaande niet anders. Bepalend is het moment waarop het bestreden besluit is genomen, en op dat moment kon het college niet anders dan constateren dat er inmiddels een titel lag voor het bouwen en gebruik waartegen handhavend werd opgetreden, zodat voor dat optreden geen bevoegdheid meer bestond. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het college op het moment van het nemen van het bestreden besluit rekening had moeten houden met het feit dat de verleende omgevingsvergunning mogelijkerwijs geen rechtskracht zou verkrijgen. Dat eisers ten tijde van het bestreden besluit reeds beroep hadden ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning is niet voldoende. Daarbij merkt de rechtbank op dat in het geval dat de omgevingsvergunning niet in rechte stand blijft, het eisers vrij staat alsdan een handhavingsverzoek in te dienen.
5.2.
Het voorgaande betekent dat het college in het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat het geen bevoegdheid meer heeft om handhavend op te treden tegen de garage met overkapping. Omdat de bevoegdheid ontbreekt, kunnen de belangen van derden, zoals eisers, in de handhavingsprocedure vervolgens ook geen rol meer spelen. Het college heeft de opgelegde last onder dwangsom terecht herroepen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.