ECLI:NL:RBROT:2024:9333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
10-072410-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht gepleegd door zorgverlener met een cliënt in een forensisch psychiatrische kliniek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zorgverlener die beschuldigd werd van ontucht met een cliënt in een forensisch psychiatrische kliniek. De verdachte, geboren in 1980, was werkzaam als persoonlijk begeleider van de benadeelde partij, die als patiënt in de kliniek was opgenomen. De tenlastelegging omvatte ontucht gepleegd in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2020, waarbij de verdachte misbruik maakte van zijn positie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte seksuele handelingen heeft verricht met de benadeelde partij, die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. De rechtbank oordeelde dat de afhankelijkheid tussen de zorgverlener en de cliënt niet direct verdwijnt na ontslag uit de kliniek, wat van belang was voor de bewezenverklaring. De verdachte heeft verklaard dat hij de benadeelde partij intiem heeft gekust en aangeraakt, wat door de benadeelde partij werd bevestigd in haar verklaring. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 5.000,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade afgewezen, omdat het causale verband niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie en de gevolgen van zijn handelen voor hem zelf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10-072410-22
Datum zitting: 5 juni 2024
Datum uitspraak: 19 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] , [geboorteland] , op [geboortedatum] 1980, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] , raadsman N.M. Fakiri, advocaat in Rotterdam.
Officier van justitie: W.B.J. ten Have
Benadeelde partij: [slachtoffer] , raadsvrouw E.M. Diesfeldt, advocaat in Heiloo

Beschuldiging

De verdachte wordt beschuldigd van ontucht met misbruik van zijn positie tegenover het slachtoffer. De volledige tenlastelegging houdt in dat de verdachte:
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, in ieder geval in Nederland als persoon werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, bestaande dat ontucht uit
  • het (tong)zoenen met haar (terwijl haar broek tot onder haar billen naar beneden was) en/of
  • het (daarbij) aanraken van haar billen en/of
  • het brengen en/of houden van zijn penis in haar mond en/of
  • het brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina;
subsidiair
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2020, te Poortugaal gemeente Albrandswaard, in ieder geval in Nederland terwijl hij werkzaam was als beambte of bediende in een gevangenis, ziekenhuis of instelling van weldadigheid, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die daarin was opgenomen, bestaande dat ontucht uit
  • het (tong)zoenen met haar (terwijl haar broek tot onder haar billen naar beneden was) en/of
  • het (daarbij) aanraken van haar billen en/of
  • het brengen en/of houden van zijn penis in haar mond en/of
  • het brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina.

Bewijs

Vordering officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
Standpunt verdediging
Het (primair en subsidiair) ten laste gelegde kan niet worden bewezen. De verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is geweest van psychisch overwicht van de verdachte op aangeefster. De verdachte was namelijk in het geheel niet geschikt en beschikte niet over voldoende ervaring voor de zware functie van persoonlijk begeleider van cliënten met zware psychische problematiek, zoals aangeefster.
Subsidiair geldt dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen omdat de verdachte niet de behandelaar van aangeefster was, maar alleen uitvoerde wat in het behandelplan stond.
Als de verdachte niet integraal wordt vrijgesproken, moet hij partieel worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes “het (tong)zoenen met haar”, “het brengen en/of houden van zijn penis in haar mond” en “en/of -het brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina”.
Eveneens moet de verdachte worden vrijgesproken voor de periode van 29 augustus 2019 tot en met 29 september 2019 en van 17 april 2020 tot en met 30 september 2020.
Oordeel rechtbank
De verdachte was zorgverlener in de kliniek waarin de aangeefster patiënt was, en zij was aan zijn zorg toevertrouwd. Bij de bewezenverklaring is in dat licht niet van belang of er sprake was van psychisch overwicht of niet. Verder verdwijnt de afhankelijkheid tussen de hulpbehoevende en de verdachte als hulpverlener die bij het ontstaan van de relatie een belangrijke rol heeft gespeeld, niet direct of vanzelf op het moment dat het slachtoffer werd ontslagen uit de kliniek. Er zijn geen aanwijzingen dat de afhankelijkheid op enig moment, ook niet na het ontslag uit de kliniek, in die mate ontbrak dat voor een deel van de tenlastegelegde periode vrijspraak volgt.
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, als persoon werkzaam in de maatschappelijke zorg ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd, bestaande dat ontucht uit
  • het tongzoenen met haar en
  • het aanraken van haar billen en
  • het brengen van zijn penis in haar mond en
  • het brengen van zijn penis in haar vagina.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 5 juni 2024
Ik was vanaf augustus 2019 de persoonlijk begeleider van [voornaam slachtoffer] in de FPK-kliniek van Fivoor. Ik heb [voornaam slachtoffer] intiem gezoend, aangeraakt, geknuffeld en opgetild. Ik heb ook aan haar billen gezeten.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] [1]
Ik heb vanaf augustus 2019 voor een periode van 8 maanden in de FPK van Fivoor gezeten. [voornaam verdachte] kwam vaker in mijn kamer en raakte mij dan stiekem aan. [voornaam verdachte] pakte mij vast en ging met zijn handen over mijn rug en we gingen tegen de muur aan leunen. De knuffel duurde langer en uiteindelijk hebben wij ook met elkaar gezoend. Ik heb [voornaam verdachte] gepijpt. [voornaam verdachte] draaide me om, liet me voorover bukken en toen hebben we echt seks gehad. Ik bedoel geslachtsgemeenschap. In september 2020 is er een einde gekomen aan de relatie.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] [2]
Plaats delict: Poortugaal, gemeente Albrandswaard
Dat was een tongzoen en het duurde best wel lang.

Verboden gedraging en strafbaarheid

Kwalificatie
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd
Strafbaarheid feit en verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

Straf

Vooraf
Voor het bewezenverklaarde feit wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
Oordeel rechtbank
Gepleegde feit
De verdachte heeft gedurende een langere periode ontucht met de aangeefster gepleegd. Die ontucht begon toen hij haar persoonlijk begeleider was in de forensisch psychiatrische kliniek Rotterdam van Fivoor in Poortugaal, waar hij werkte. De aangeefster heeft een persoonlijkheidsproblematiek en was op strafrechtelijke titel in de kliniek opgenomen. Tussen de verdachte en aangeefster is een seksuele relatie ontstaan. Dit contact tussen de verdachte en de aangeefster vond plaats in de kliniek en tijdens verlofmomenten, en heeft na haar ontslag uit de kliniek nog enkele maanden voortgeduurd. De verdachte heeft door het plegen van seksuele handelingen met een patiënt gebruik gemaakt van zijn gezag als persoonlijk begeleider en gehandeld in strijd met de professionaliteit die hij in deze functie in acht had moeten nemen. Hierdoor heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen van de aangeefster en haar behandeling en psychische welzijn geschaad, zoals ook blijkt uit de door haar op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het was voor de verdachte duidelijk dat het aangaan van een seksuele relatie met een patiënt niet door de beugel kon, zoals blijkt uit zijn verklaring op de zitting.
Daartegenover staat dat de verdachte door zijn werkgever zonder enige ervaring in een zorgrelatie met een patiënt met stevige persoonlijkheidsproblematiek is geplaatst. Dit was op dat moment niet passend en kan een rol hebben gespeeld bij de hiervoor beschreven misstappen van de verdachte.
De verdachte is niet eerder in aanraking gekomen met justitie. De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte als gevolg van zijn handelen forse gevolgen heeft ondervonden. Zo is hij ontslagen en heeft hij psychische klachten sinds de ontucht aan het licht is gekomen.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij bij de politie en op de zitting deels openheid van zaken heeft gegeven en dat het feit langere tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Straf
Gelet op de ernst van het feit en het hiervoor overwogene zal de rechtbank een taakstraf opleggen. De rechtbank heeft hierbij ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist door de officier van justitie.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Benadeelde partij

Vordering benadeelde partij
Als benadeelde partij vordert het slachtoffer primair een vergoeding van € 4.050,04 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
De vordering van de benadeelde partij moet afgewezen worden. Subsidiair geldt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de voormalig werkgever van verdachte aansprakelijk is voor eventuele schade als gevolg van het handelen van verdachte. Als de rechtbank de benadeelde partij ontvankelijk acht, dan verzoekt de verdediging de zaak aan te houden zodat de FPK ten aanzien van de vordering benadeelde partij in geding opgeroepen kan worden. De vordering is daarmee te complex voor deze procedure. Er is ook sprake van predisposities en een grote mate van eigen schuld aan de zijde van aangeefster.
Meer subsidiair ontbreekt ten aanzien van de bedragen die door aangeefster aan verdachte zijn overgemaakt een causaal verband met het tenlastegelegde.
Beoordeling
Materiële schade
Het causale verband tussen de gevorderde materiële schade en het strafbare feit is, mede gelet op de weerspreking door de verdachte, in deze strafprocedure niet komen vast te staan. Een verdere beoordeling daarvan vereist nader onderzoek en dat belast het strafgeding onevenredig. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van haar vordering. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. De rechtbank begroot de immateriële schade op € 5.000,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij wordt deels toegewezen. De verdachte wordt daarom veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil wegens het ontbreken van een vordering hiertoe, en in de kosten die voor de tenuitvoerlegging van het vonnis nog worden gemaakt.

Beslissingen

De rechtbank:
1. verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan;
2. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
3. verklaart de verdachte strafbaar;
4. veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met het bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
5. veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.1
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
5.2
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
5.3
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening
5.4
bepaalt dat indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
5.5.
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
mr. J.J. Klomp en mr. D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 juni 2024.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pagina 30 e.v. van het proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 1] .
2.Pagina 27 e.v. van het proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 2] .