3.4.Onderhoudsbijdragen
3.4.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 249,- per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.300,- per maand vast te stellen.
3.4.2.De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.4.Uit de wet volgt dat de rechtbank de partnerbijdrage niet kan laten ingaan op een datum gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding.
De rechtbank zal de ingangsdatum dan ook bepalen op laatstgenoemde datum. De vrouw heeft ter zake van de kinderbijdrage niet verzocht een andere ingangsdatum vast te stellen, zodat de rechtbank ook voor deze bijdrage de ingangsdatum zal bepalen op de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding.
De behoefte van de minderjarigen
3.4.5.Tussen partijen is niet langer in geschil dat de behoefte van de minderjarigen
in het jaar 2023 € 1.629,- per maand bedraagt.
3.4.6.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.4.7.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.8.Tussen partijen is niet langer in geschil dat het huidige netto besteedbaar inkomen van de man € 3.167,- per maand en zijn draagkracht met toepassing van de draagkrachtformule € 729,- per maand bedraagt.
3.4.9.Ter zitting is ook tussen partijen vast komen te staan dat het huidige netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 3.621,- per maand en haar draagkracht met toepassing van de draagkrachtformule € 952,- per maand bedraagt.
3.4.10.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 729 / € 1.681 x € 1.629 = € 706
het deel van de vrouw bedraagt: € 952 / € 1.681x € 1.629 =
€ 923 +
samen € 1.629
Van de totale behoefte van de minderjarigen komt dus een gedeelte van € 706,- per maand ofwel € 235,- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 923,- per maand ofwel € 308,- per maand per kind voor rekening van de vrouw.
3.4.11.De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 35%. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat de man gezien de huidige zorgregeling het juiste percentage heeft toegepast.
3.4.12.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 1.629,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 570,- per maand.
3.4.13.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 136,- per maand.
3.4.14.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 45,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, uitgaand van bedragen over, en een ingangsdatum in, 2023. Omdat in dit geval de onderhoudsbijdrage is berekend aan de hand van de inkomensgegevens en de tarieven 2023 maar de ingangsdatum in 2024 zal liggen, zal de rechtbank dit bedrag verhogen met een percentage gelijk aan de wettelijke indexering per 1 januari 2024. Het indexeringspercentage per 1 januari 2024 is vastgesteld op 6,2 %, zodat de rechtbank de door de man te betalen onderhoudsbijdrage bepaalt op € 48,- per maand per kind.
3.4.15.Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenaamde ‘hofnorm’ zodat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde.
3.4.16.Omdat partijen het er tijdens de mondelinge behandeling over eens zijn geworden dat voor de becijfering van de behoefte van de minderjarigen uitgegaan kan worden van de berekening van de man, zal de rechtbank voor de becijfering van de behoefte van de vrouw eveneens het in deze berekening opgenomen besteedbaar gezinsinkomen van € 6.481,- netto per maand in aanmerking nemen. Dit gezinsinkomen wordt verminderd met de kosten van de minderjarigen van € 1.629,- per maand. De netto behoefte van de vrouw bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde € 2.911,20 per maand.
3.4.17.Omdat het berekende aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen hoger is dan het kindgebonden budget, wordt het verschil opgeteld bij de hiervoor berekende behoefte van de vrouw. Dit ziet er als volgt uit: op het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarigen van € 923,- wordt het kindgebonden budget van € 616,- in mindering gebracht. Het bedrag dat resteert van € 307,- wordt opgeteld bij de hiervoor berekende behoefte van de vrouw.
3.4.18.Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank de behoefte van de vrouw vast op
€ 3.218,- netto per maand.
3.4.19.Tussen partijen is niet langer in geschil dat de vrouw niet (volledig) in staat is met eigen inkomsten in haar behoefte te voorzien. Omdat tussen partijen ook vast staat dat de man onvoldoende draagkracht heeft om naast de bijdrage in de kosten van de minderjarigen een partnerbijdrage te betalen, laat de rechtbank verdere becijfering van de behoefte van de vrouw na brutering en aftrek van haar eigen inkomen achterwege.
3.4.20.Gelet op het vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage af.