ECLI:NL:RBROT:2024:9662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
11201602 CV EXPL 24-17052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en betaling huurachterstand met afwijzing van ontruimingskosten en rente

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en gedaagde, die niet in de procedure is verschenen. De eisers hebben een huurachterstand van € 2.464,- tot en met juni 2024 geclaimd en vroegen om ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en betaling van ontruimingskosten. De kantonrechter heeft verstek verleend tegen de gedaagde en de meeste eisen van de eisers toegewezen. De huurovereenkomst is ontbonden en gedaagde is veroordeeld om de huurachterstand te betalen. Echter, de verzoeken om zelf te ontruimen en om ontruimingskosten te vergoeden zijn afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat alleen een deurwaarder de woning kan ontruimen en dat de kosten voor ontruiming nog niet vaststaan. Daarnaast is de rente afgewezen omdat er sprake was van een oneerlijk rentebeding in de huurovereenkomst, dat de gedaagde verplichtte tot een boete van € 25,- per dag bij te late betaling, wat aanzienlijk hoger was dan de wettelijke rente. Ook de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat de eisers niet voldaan hadden aan de wettelijke vereisten voor het vorderen van deze kosten. De kantonrechter heeft de proceskosten voor gedaagde vastgesteld op € 690,72, die zij aan de eisers moet betalen, met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11201602 CV EXPL 24-17052
datum uitspraak: 24 september 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

woonplaats: Amsterdam
2.
[eiser 2],
woonplaats: Oostzaan,
eisers,
gemachtigde: mr. N. Agayev,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 juni 2024, met bijlagen;
  • de rolbeslissing van 6 augustus 2024;
  • de mail van de gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] , met bijlagen.
1.2.
Tegen [gedaagde] is verstek verleend (artikel 139 Rv).

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] huurt een woning van [eiser 1] en [eiser 2] . Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft [gedaagde] een huurachterstand van € 2.464,- berekend tot en met juni 2024. Zij eisen dat [gedaagde] wordt veroordeeld om die achterstand te betalen, met rente en buitengerechtelijke kosten, en dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt. Ze eisen daarnaast dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen. Wanneer zij dat niet doet willen [eiser 1] en [eiser 2] gemachtigd worden om dat zelf te doen. Ook willen ze dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de kosten van een eventuele gedwongen ontruiming te betalen.
Bijna alle eisen worden toegewezen
2.2.
De kantonrechter wijst het grootste deel van de eis toe, omdat die niet onrechtmatig of ongegrond lijkt (artikel 139 Rv). De kantonrechter gaat hierna alleen in op het deel van de eis dat helemaal of voor een deel wordt afgewezen.
[eiser 1] en [eiser 2] mogen niet zelf ontruimen
2.3.
De kantonrechter machtigt [eiser 1] en [eiser 2] niet om de woning zelf te ontruimen. Alleen de deurwaarder mag namelijk gedwongen ontruimen (artikel 556 Rv). Daarbij kan de deurwaarder de hulp van politie en justitie inroepen (artikel 444 en 557 Rv).
[gedaagde] wordt niet veroordeeld om de ontruimingskosten te betalen
2.4.
Het staat nog niet vast of er kosten gemaakt gaan worden voor een ontruiming door een deurwaarder en zo ja, hoe hoog die kosten zijn. Daarom worden er geen ontruimingskosten toegewezen.
[gedaagde] hoeft geen rente te betalen
2.5.
De kantonrechter wijst de rente af. In de huurovereenkomst staat hierover namelijk een oneerlijke bepaling (artikel 4.4.2). De bepaling is oneerlijk, omdat daarin staat dat [gedaagde] een boete van € 25,- moet betalen per dag dat zij de huur te laat betaalt. Dat is veel hoger dan de wettelijke rente van (op dit moment) 7% per jaar. [eiser 1] en [eiser 2] wijken met de boete dus in het nadeel van een consument af van de wet. Omdat die bepaling oneerlijk is, mogen [eiser 1] en [eiser 2] daar geen beroep op doen en kunnen zij ook geen aanspraak maken op rente uit de wet. [1]
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
2.6.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [gedaagde] de kans heeft gekregen om binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). In die brief moet staan welk bedrag aan buitengerechtelijke kosten betaald moet worden als [gedaagde] niet op tijd betaalt. In de mail die aan [gedaagde] is gestuurd staat niet concreet welk bedrag [gedaagde] moet betalen. De mail voldoet dus niet aan de wet.
Er zijn geen oneerlijke bepalingen
2.7.
De kantonrechter heeft onderzocht of er andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
2.8.
In de rolbeslissing heeft de kantonrechter voorlopig geoordeeld dat de huurprijswijzigingsbepaling oneerlijk is. Uit de mail van [eiser 1] en [eiser 2] blijkt echter dat de huur pas voor het eerst verhoogd is per juli 2024. Het gaat in deze zaak alleen maar om de huur tot en met juni 2024. Of de huurprijswijzigingsbepaling eerlijk of oneerlijk is maakt dus geen verschil voor deze zaak. Dit kan daarom in het midden blijven.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser 1] en [eiser 2] moet betalen op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 204,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 690,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] en [eiser 2] € 2.464,- te betalen;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend de woonruimte op het adres [adres] in Rotterdam volledig te ontruimen en de woonruimte met alle sleutels leeg en in behoorlijke staat ter beschikking van [eiser 1] en [eiser 2] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op € 690,72 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum waarop dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia)