ECLI:NL:RBROT:2024:9771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/686029 / KG ZA 24-893
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ex-partners met misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben partijen, een vrouw en een man, een affectieve relatie gehad en gezamenlijk een woning gekocht. Na de beëindiging van hun relatie in mei 2020 is de vrouw in de woning blijven wonen. In een eerdere bodemprocedure is de woning aan de vrouw toebedeeld, onder de voorwaarde dat de man zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De vrouw is echter in een kort geding veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en om deze te ontruimen. De vrouw heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis en een kort geding aangespannen om de executie van het eerdere vonnis te staken.

De man heeft op 19 augustus 2024 executoriaal loonbeslag gelegd op het loon van de vrouw, wat aanleiding gaf tot deze procedure. De vrouw vorderde in het kort geding dat het loonbeslag zou worden opgeheven, omdat dit in strijd was met een regeling die partijen eerder hadden getroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij haar vorderingen en dat het gelegde loonbeslag in strijd was met de gemaakte afspraken. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om het loonbeslag op te heffen en de inhoudingen aan de vrouw terug te betalen, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan zou voldoen.

Daarnaast is de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, omdat hij misbruik had gemaakt van zijn executiebevoegdheid. De voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure vastgesteld en de man veroordeeld tot betaling van deze kosten, inclusief wettelijke rente. Het vonnis is uitgesproken op 7 oktober 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/686029 / KG ZA 24-893
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2024
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M.J. Biesheuvel te Gorinchem,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.H. Benard te Capelle aan den IJssel.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 september 2024;
  • de 12 producties van de vrouw;
  • de conclusie van antwoord;
  • de 2 producties van de man;
  • de mondelinge behandeling op 30 september 2024;
  • de pleitnota van de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens de relatie hebben zij samen de woning aan de [adres] in Sliedrecht (hierna: de woning) gekocht. Voor de aankoop is op naam van beiden een hypotheek afgesloten. Na de beëindiging van de relatie in mei 2020 is de vrouw alleen in de woning gaan wonen.
2.2.
In een bodemprocedure (waarin de vrouw niet is verschenen) is bij verstekvonnis van 7 juni 2023 – kort gezegd – de woning aan de vrouw toebedeeld onder de ontbindende voorwaarde dat de man binnen drie maanden door de bank zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Voor het geval de bank dit niet zou wensen, is bepaald dat in dat geval de woning moet worden verkocht en dat de vrouw hieraan haar medewerking moet verlenen.
2.3.
De vrouw is in kort geding bij verstekvonnis van 5 maart 2024 – kort gezegd – veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Daarnaast is zij veroordeeld om de woning binnen acht weken na het vonnis te ontruimen en zich binnen twee weken uit te schrijven van het adres van de woning, één en ander op straffe van een dwangsom.
2.4.
Bij dagvaarding van 25 juni 2024 is de vrouw in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 5 maart 2024 (hierna: de verzetprocedure). Daarnaast heeft zij een kort geding aanhangig gemaakt, waarin zij vordert dat de man de executie van het verstekvonnis van 5 maart 2024 staakt. De twee procedures zijn gezamenlijk behandeld op de zitting van 19 juli 2024. Ter zitting hebben partijen een regeling getroffen die inhoudt dat de man tot 1 oktober 2024 geen executiemaatregelen instelt op basis van het vonnis van 7 juni 2023 en het kortgedingvonnis van 5 maart 2024. Voor het overige behouden partijen alle rechten voor, ten aanzien van de man voor wat betreft eventueel verbeurde dwangsommen op grond van het kortgedingvonnis en ten aanzien van de vrouw voor wat betreft een vermeende tegenvordering waarvoor zij een bodemprocedure aanhangig wil maken. Daarop heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 26 juli 2024 het volgende beslist:
“De voorzieningenrechter
3.1.
verstaat dat partijen de hiervoor onder 2.3 bedoelde regeling hebben getroffen;
3.2.
verstaat dat de vorderingen van [naam vrouw] in beide procedures zijn ingetrokken;
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.”
2.5.
Op 19 augustus 2024 heeft de man ten laste van de vrouw executoriaal loonbeslag gelegd voor een bedrag van € 12.500,00 in hoofdsom, vermeerderd met kosten. Dit beslag is gelegd uit hoofde van het verstekvonnis van 5 maart 2024.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – na eiswijziging ter zitting – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te bevelen, binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, het gelegde loonbeslag op te heffen en niet opnieuw te leggen;
II. de man te bevelen, binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, de deurwaarder opdracht te geven om alle inhoudingen aan de vrouw terug te betalen;
III. onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een gedeelte daarvan dat de man niet voldoet aan de vordering sub I. en/of II., althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom;
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
De man meent dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Hij voert aan dat de Belastingdienst (preferent) beslag heeft gelegd op het loon van de vrouw, zodat het door de man gelegde loonbeslag de vrouw voorlopig niet treft. In dat verband wijst hij erop dat hij tot op heden niets heeft ontvangen uit het beslag.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw, anders dan de man meent, een spoedeisend belang. Een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag is naar zijn aard spoedeisend. Dat er (mogelijk) een ander en preferent beslag op ligt, maakt dat niet anders.
4.3.
Overigens heeft de vrouw, onder overlegging van een brief van de Belastingdienst (productie 12), aannemelijk gemaakt dat het loonbeslag van de Belastingdienst inmiddels is opgeheven. Het standpunt van de man dat die brief ziet op een andere vordering, wordt niet gevolgd. Hoewel de overgelegde brief niet helemaal goed te lezen is, lijkt het er sterk op dat het daarin vermelde kenmerk hetzelfde is als die van het loonbeslag van de Belastingdienst (productie 2 van de man). Bovendien heeft de vrouw ter zitting toegelicht dat zij het loon over september pas in de 1e week van oktober ontvangt. Dat verklaart dat de man ten tijde van de zitting nog niets had ontvangen uit het beslag.
Opheffing beslag
4.4.
De vrouw stelt dat het verstekvonnis van 5 maart 2024 door de schikking die partijen hebben getroffen in de verzetprocedure niet langer rechtskracht heeft en is vervangen door het vonnis van 26 juli 2024. In het vonnis van 26 juli 2024 is geen veroordeling op verbeurte van een dwangsom opgenomen, zodat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De man probeert daarom ten onrechte dwangsommen te innen.
4.5.
Het standpunt van de vrouw is niet juist. Een verstekvonnis behoudt zijn rechtskracht zolang op het verzet niet een uitspraak is gedaan, waarbij dat vonnis is vernietigd (HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1710,
Campina Melkunie/ Royal Nederland). In het vonnis van 26 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw in de verzetprocedure, vanwege de tussen partijen getroffen regeling, als ingetrokken beschouwd. Daarmee is de beslissing in het verstekvonnis van 5 maart 2024 niet vernietigd en heeft het dus nog steeds rechtskracht, althans voor zover het niet in strijd is met de regeling tussen partijen. Verwezen wordt naar r.o. 2.7. van het verstekvonnis, waarin is overwogen: “
Als [naam man] van oordeel is dat [naam vrouw] dwangsommen heeft verbeurd, staat het hem vrij om in dat verband executiemaatregelen te treffen, daargelaten uiteraard de hierboven in 2.3 weergegeven afspraken van partijen”.
4.6.
De regeling tussen partijen houdt in dat de man tot 1 oktober 2024 geen executiemaatregelen instelt op basis van het vonnis van 7 juni 2023 en het verstekvonnis van 5 maart 2024. Het op 19 augustus 2024 gelegde loonbeslag is in strijd met die afspraak. Dat de man alle rechten heeft voorbehouden voor wat betreft eventueel verbeurde dwangsommen op grond van het verstekvonnis van 5 maart 2024, doet daar niet aan af. Hij had zich in ieder geval tot 1 oktober 2024 moeten onthouden van het nemen van executiemaatregelen. Door in strijd met de regeling loonbeslag te leggen ten laste van de vrouw, heeft de man misbruik gemaakt van zijn executiebevoegdheid (artikel 3:13 BW).
4.7.
Daarnaast weegt mee dat een belangenafweging in het voordeel van de vrouw valt. De vrouw heeft ter zitting betoogd dat zij druk bezig is met het overnemen van het aandeel van de man in de woning, onder ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Zij heeft belang bij opheffing van het beslag, omdat het beslag het regelen van de financiering bemoeilijkt. Dat terwijl de man de in zijn ogen verbeurde dwangsommen kan vorderen in een bodemprocedure, waar een oordeel wordt gegeven over de verschuldigdheid van dwangsommen.
4.8.
De overwegingen in 4.6. en 4.7. brengen mee dat de man wordt veroordeeld om, binnen twee werkdagen na de betekening van dit vonnis, het gelegde loonbeslag op te heffen en niet opnieuw (op basis van het verstekvonnis van 5 maart 2024) te leggen totdat in een bodemprocedure is beslist op de vraag of de vrouw jegens de man dwangsommen heeft verbeurd.
4.9.
Ter zitting is gebleken dat het loonbeslag nog niets had opgeleverd, maar niet valt uit te sluiten dat na de zitting een inhouding heeft plaatsgevonden. De man moet daarom, binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis, de deurwaarder opdracht geven om alle inhoudingen, voor zover daarvan sprake is, aan de vrouw terug te betalen.
4.10.
Vanwege de proceshouding van de man is er grond om een dwangsom aan de veroordelingen te verbinden. De gevorderde dwangsom wordt, onder bepaling van een maximum, toegewezen.
4.11.
Partijen twisten nog steeds over de vraag of de vrouw in de verzetprocedure tijdig verzet heeft ingesteld. Dat geschilpunt is voor de beoordeling van de vorderingen in dit kort geding niet relevant en wordt daarom onbesproken gelaten.
Proceskosten
4.12.
Nu sprake is van misbruik van recht aan de kant van de man, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt om de proceskosten in een geschil tussen ex-partners te compenseren. De man wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrouw veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- betekening oproeping € 136,72
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.349,72
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om, binnen twee werkdagen na de betekening van dit vonnis, het gelegde loonbeslag op te heffen en niet opnieuw (op basis van het verstekvonnis van 5 maart 2024) te leggen totdat in een bodemprocedure is beslist op de vraag of de vrouw jegens de man dwangsommen heeft verbeurd;
5.2.
veroordeelt de man om, binnen twee werkdagen na de betekening van dit vonnis, opdracht te geven aan de deurwaarder om alle inhoudingen, voor zover daarvan sprake is, aan de vrouw terug te betalen;
5.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. of 5.2. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.4.
veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw van € 1.349,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als het vonnis wordt betekend, moet de man € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
veroordeelt de man in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024.
2091 / 2009