In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2024, gaat het om een vordering van [eiser01] tegen [gedaagde01] in het kader van een overeenkomst voor verbouwingswerkzaamheden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Rezaie, eist betaling van een bedrag van € 7.726,52, bestaande uit een hoofdsom van € 7.001,45 en buitengerechtelijke kosten van € 725,07. De eiser stelt dat de gedaagde een deel van de aanneemsom en een bedrag voor meerwerk onbetaald heeft gelaten. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.F. van Leeuwen, betwist de vordering en beroept zich op een eerder gesloten schikkingsovereenkomst, waarin is afgesproken dat de gedaagde maximaal € 7.000,00 verschuldigd zou zijn, afhankelijk van de uitvoering van de werkzaamheden.
Tijdens de procedure is gebleken dat er geen formele oplevering of eindinspectie heeft plaatsgevonden, en dat de gedaagde stelt dat de werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de eiser geen aanspraak kan maken op het bedrag van € 2.000,00 dat in de schikkingsovereenkomst is genoemd, omdat de voorwaarden voor betaling niet zijn vervuld. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde worden vastgesteld op € 792,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.