ECLI:NL:RBROT:2024:9816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/676139 / FA RK 24-2298
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op basis van Wvggz na onrechtmatige opname in gesloten afdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2024 een beschikking gegeven over een verzoek tot schadevergoeding op basis van artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1996 en verblijvende bij een GGZ-instelling, stelde dat hij zonder rechtsgeldige titel gedwongen was opgenomen in een kliniek en dat zijn bewegingsvrijheid onterecht was beperkt. De procedure begon met een verzoekschrift van verzoeker op 25 maart 2024, gevolgd door een verweerschrift van de zorgaanbieder Antes Zorg B.V. op 9 april 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2024 zijn zowel verzoeker als vertegenwoordigers van de zorgaanbieder verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in de periode van 8 februari 2024 tot en met 13 februari 2024 onterecht op de gesloten afdeling verbleef, omdat er geen geldige titel voor zijn opname bestond. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op schadevergoeding voor deze periode, en stelde de schadevergoeding vast op € 100,- per dag, resulterend in een totaalbedrag van € 600,-. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/676139 / FA RK 24-2298
Beschikking van 10 juli 2024 betreffende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1996, [geboorteplaats] ,
hierna: verzoeker,
op dit moment verblijvende bij [naam GGZ-instelling] in [plaats] ,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • zorgaanbieder Antes Zorg B.V. te Poortugaal (hierna: verweerder); en
  • de zorgverantwoordelijke van verzoeker (hierna: zorgverantwoordelijke); en
  • de geneesheer-directeur van verweerder (hierna: geneesheer-directeur).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoeker met bijlagen, ingekomen op 25 maart 2024;
  • het verweerschrift van verweerder met bijlage, ingekomen op 9 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam psychiater] , psychiater, en [persoon A] , jurist, beiden verbonden aan verweerder.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 17 april 2024 is besproken dat de rechtbank het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2024 met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker naar partijen zal sturen om hen in de gelegenheid te stellen om hierop te reageren. Verweerder heeft bij bericht, ingekomen op 25 april 2024, gereageerd op dit proces-verbaal en verzoeker bij bericht, ingekomen op 30 april 2024. Partijen hebben afgezien van een voortgezette mondelinge behandeling.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van 21 december 2023 heeft deze rechtbank ten aanzien van
verzoeker een zorgmachtiging verleend tot en met 21 december 2024 (hierna: zorgmachtiging), waarin als vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
- aanbrengen beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg
hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en
nakomen van ambulante behandelafspraken.
2.2.
Begin januari 2024 verbleef verzoeker in woonlocatie [naam locatie] op het terrein van verweerder in Poortugaal. Op 18 januari 2024 is verzoeker opgenomen in kliniek [naam kliniek] van verweerder.
2.3.
Op 24 januari 2024 om 11:00 uur heeft de zorgverantwoordelijke van verzoeker blijkens de beslissing als bedoeld in artikel 8:13 Wvggz besloten om aan verzoeker tijdelijk verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz te verlenen. Die tijdelijk verplichte zorg bestond uit: het opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
Deze beslissing was geldig tot 29 januari 2024 om 11:00 uur.
2.4.
Op 24 januari 2024 heeft de zorgverantwoordelijke van verzoeker bij de geneesheer-directeur een aanvraag voor de wijziging van de zorgmachtiging gedaan als bedoeld in artikel 8:12 lid 3 Wvggz, nadat tijdelijk verplichte zorg was verleend, zodat de zorgmachtiging zou worden aangevuld met de volgende vormen van verplichte zorg: het opnemen in accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
2.5.
Op 30 januari 2024 is verzoeker ontslagen uit de kliniek. Hij is toen weer gaan wonen in woonlocatie [naam locatie] op het terrein van verweerder in Poortugaal.
2.6.
Op 6 februari 2024 is verzoeker heropgenomen in kliniek [naam kliniek] van verweerder. Diezelfde dag heeft de zorgverantwoordelijke van verzoeker bij de geneesheer-directeur een aanvraag voor de wijziging van een zorgmachtiging gedaan als bedoeld in artikel 8:12 lid 3 Wvggz, waarbij nog geen tijdelijk verplichte zorg was verleend. De aanvraag hield in dat de zorgmachtiging zou worden aangevuld met de volgende vormen van verplichte zorg: lab controles (zou niet duidelijk zijn in beschikking van 21 december 2023), het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, het uitoefenen van toezicht op betrokkene en het opnemen in een accommodatie.
2.7.
Op 8 februari 2024 om 8:45 uur heeft de zorgverantwoordelijke van verzoeker blijkens de beslissing als bedoeld in artikel 8:13 Wvggz besloten om de volgende vormen van verplichte zorg als tijdelijk verplichte zorg bij verzoeker toe te passen: insluiten en het uitoefenen van toezicht op betrokkene (o.a. middels camera). Verzoeker is vervolgens enkele uren ingesloten geweest.
2.8.
Op 9 februari 2024 heeft de geneesheer-directeur bij de officier van justitie van het arrondissement Rotterdam (hierna: de officier) naar aanleiding van de aanvraag van de zorgverantwoordelijke van 6 februari 2024 de aanvraag voor de wijziging van de zorgmachtiging als bedoeld in artikel 8:12 lid 3 Wvggz ingediend, zodat de zorgmachtiging zou worden aangevuld met de volgende vormen van verplichte zorg: het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, het uitoefenen van toezicht op betrokkene en het opnemen in een accommodatie.
2.9.
Op 12 februari 2024 heeft de officier een verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging bij de rechtbank ingediend.
2.10.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 februari 2024 is de zorgmachtiging gewijzigd in die zin dat in aanvulling op de bij beschikking van 21 december 2023 opgenomen vormen van verplichte zorg de volgende maatregelen ten aanzien van verzoeker getroffen konden worden:
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het opnemen in een accommodatie.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het insluiten en het uitoefenen van toezicht, werden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) was gemotiveerd en de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd had verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoeker stelt (na wijziging) dat hij in de periode van 18 januari 2024 tot
24 januari 2024 11:00 uur en van 29 januari 2024 11:00 uur tot en met 30 januari 2024 zonder rechtsgeldige titel gedwongen opgenomen is geweest in de kliniek en in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Dat geldt volgens verzoeker ook voor de periode
6 februari 2024 tot en met 14 februari 2024. Ook toen was er volgens verzoeker geen sprake van een rechtsgeldige titel op basis waarvan hij gedwongen opgenomen kon zijn en in zijn bewegingsvrijheid kon worden beperkt en op 8 februari 2024 zelfs kon worden ingesloten.
3.2.
Verzoeker stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden en verzoekt de rechtbank om die reden een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz.
Bij de beoordeling van de hoogte van het schadevergoedingsbedrag zoekt verzoeker
aansluiting hij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht
(hierna: LOVS). Verzoeker is, net als een gedetineerde in een penitentiaire inrichting,
in zijn bewegingsvrijheid beperkt geweest en bij verbleef op een afdeling waar hij
niet op zijn plaats was en het verschrikkelijk vond. Hij meent dan ook dat hem een bedrag van € 100,- per dag aan door hem geleden schade toekomt, temeer nu hij ook nog eens was ingesloten. Verzoeker meent dat hij recht heeft op een schadevergoeding voor tweeëntwintig (22) dagen minus vijf (5) dagen (de periode van 24 januari 2024 11:00 uur tot 29 januari 2024 11:00 uur).
3.3.
Verweerder voert gemotiveerd verweer en betwist dat verzoeker in de genoemde tijdvakken zonder rechtsgeldige titel opgenomen en ingesloten is geweest en stelt dat er dus geen reden is voor toekenning van schadevergoeding. Als de rechtbank hier anders over denkt, dan vindt verweerder een schadevergoeding van € 100,- per dag redelijk.

4.Beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz kan betrokkene, indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke, de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
Voorop gesteld wordt dat één van de belangrijkste uitgangspunten van de Wvggz is dat verplichte zorg het ultimum remedium moet zijn. Voordat dwang overwogen kan worden, moeten eerst de mogelijkheden voor vrijwillige zorg volledig worden benut. De in artikel 8:11 Wvggz voorziene procedure ziet op het ondanks verzet toepassen van verplichte zorg waar een zorgmachtiging niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is.
Periode 1: 18 januari 2024 tot 24 januari 2024 11:00 uur en 29 januari 2024 11:00 uur tot en met 30 januari 2024
4.3.
De discussie tussen verzoeker en verweerder gaat over de vraag of verzoeker in deze periode wel of niet vrijwillig was opgenomen op de gesloten afdeling van de kliniek.
Verzoeker en verweerder zijn het er wel over eens dat de aanleiding voor de opname op
18 januari 2024 was gelegen in het feit dat verzoeker een paar dagen daarvoor weigerde zijn medicatie in te nemen. Volgens verweerder heeft verzoeker de verpleegkundige bedankt toen hij te horen kreeg dat er voor hem een opnameplek werd gezocht. Op 18 januari 2024 om 18:00 uur werd hij opgenomen in kliniek [naam kliniek] en volgens verweerder heeft verzoeker toen ook aan de zorgverantwoordelijke aangegeven dat hij het eens was met deze opname.
Op 22 januari 2024 heeft verzoeker volgens verweerder nog gezegd dat hij het prettig vindt op de afdeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. De geschetste gang van zaken vindt ondersteuning in de overgelegde aanvraag wijziging lopende machtiging van 6 februari 2024 van de zorgverantwoordelijke, waarin staat dat dit de tweede opname binnen kliniek [naam kliniek] in een vrijwillig kader betreft in korte tijd. Verzoeker heeft voorts geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank kan aannemen dat verweerder had kunnen of moeten merken dat verzoeker op 18 januari 2024 en/of de dagen daarna niet (meer) opgenomen wilde worden of zijn op de gesloten afdeling van de kliniek. Het enkele feit dat verzoeker psychisch kwetsbaar is, is daarvoor onvoldoende.
4.4.
Tussen verzoeker en verweerder is niet in geschil dat verzoeker op 24 januari 2024 opnieuw weigerde om zijn medicatie in te nemen en dat zijn toestandsbeeld daardoor verslechterde. De zorgverantwoordelijke heeft toen besloten om de medicatie verplicht toe te dienen. Die beslissing heeft ook geleid tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg. Omdat het toestandsbeeld van verzoeker vervolgens verbeterde, was er volgens verweerder op 29 januari 2024 om 11:00 uur geen grond meer voor inzet van verplichte zorg. Volgens verweerder is toen met verzoeker afgesproken dat hij nog een nachtje in de kliniek zou blijven, zodat in de ochtend van 30 januari 2024 zijn bloedspiegel onderzocht kon worden. Dat onderzoek is uitgevoerd en verzoeker is vervolgens terugverhuisd naar woonlocatie [naam locatie] . De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan dit relaas te twijfelen. Verzoeker heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank kan aannemen dat verweerder had kunnen of moeten merken dat verzoeker zich in de twee dagen nadat aan hem tijdelijk verplichte zorg was verleend verzette tegen een (korte) voortduring van de opname op de gesloten afdeling van de kliniek om de door verweerder genoemde reden. Ook hier geldt dat het enkele feit dat verzoeker psychisch kwetsbaar is, daarvoor niet voldoende is.
Periode 2: 6 februari 2024 tot en met 14 februari 2024
4.5.
Ook ter zake van deze tweede periode speelt de discussie tussen verzoeker en verweerder over het al dan niet vrijwillig verblijf van verzoeker op de gesloten afdeling van de kliniek. Volgens verweerder is verzoeker op 6 februari 2024 op eigen verzoek heropgenomen in de kliniek, omdat hij niet meer voor zichzelf kon instaan. Verzoeker zou dit zelf hebben aangegeven aan de begeleider, waarna dit ook besproken is met de zorgverantwoordelijke, die verzoeker op 6 februari 2024 heeft onderzocht. Verzoeker zou zijn tas al gepakt hebben en stond klaar voor de verhuizing naar de kliniek.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit relaas te twijfelen. Deze gang van zaken vindt ondersteuning in de hiervoor al genoemde aanvraag wijziging lopende machtiging van
6 februari 2024 en in het overgelegde zorgplan van 8 februari 2024 waarin staat dat verzoeker ter bescherming zelf vroeg om opname op de gesloten afdeling en dus in eerste instantie daarmee instemde. Dit laatste heeft verzoeker volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2024 bevestigd. In dit proces-verbaal staat op pagina 3 dat verzoeker na de opmerking van de rechtbank dat het er nu om gaat of aan de zorgmachtiging de zorgvormen toegevoegd moet worden die gaan over de opname in een gesloten setting, heeft geantwoord: “Daar heb ik zelf voor gekozen”.
Verzoeker heeft geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank kan aannemen dat verweerder had kunnen of moeten merken dat verzoeker op
6 februari 2024 niet (her)opgenomen wilde worden op de gesloten afdeling van de kliniek. Anders dan de advocaat van verzoeker lijkt te bepleiten, vormt de verklaring van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige tijdens de mondelinge behandeling geen aanwijzing daarvoor. Integendeel, de sociaal psychiatrisch verpleegkundige bevestigt juist dat de behandelaars ten tijde van de heropname van verzoeker in de kliniek de indruk hadden dat hij instemde met deze (her)opname.
4.6.
In de ochtend van 8 februari 2024 veranderde de situatie. Volgens verweerder verslechterde het toestandsbeeld van verzoeker, omdat hij opnieuw weigerde om zijn medicatie in te nemen. Later die ochtend werd verzoeker een paar uur ingesloten. Nadat verzoeker tijdens de insluiting rustgevende medicatie had ingenomen, is hij aan het begin van de middag weer teruggegaan naar de (gesloten) afdeling. Hoewel het op zich mogelijk is dat verzoeker vrijwillig op de gesloten afdeling verblijft en het verzet uitsluitend ziet op een verblijf in de separeer, vindt de rechtbank dat verweerder in dit geval met ingang van
8 februari 2024 niet meer zonder nader onderzoek mocht uitgaan van het voortduren van de vrijwilligheid van de kant van verzoeker ter zake de opname op de gesloten afdeling.
De reden daarvan is als volgt. De onafhankelijk psychiater heeft op 9 februari 2024 in het kader van de beoordeling van verzoeker ten behoeve van de aanvraag voor de wijziging van de zorgmachtiging geconcludeerd dat verzoeker wilsonbekwaam was ter zake van de verplichte zorg, omdat er sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. De onafhankelijk psychiater was van mening dat het noodzakelijk was om de geldende zorgmachtiging aan te vullen met de verplichte zorgvormen: insluiten, opname in accommodatie, beperking bewegingsvrijheid en het uitoefenen van toezicht om ernstig nadeel af te kunnen wenden.
Het past bij het uitgangspunt van de wet dat verplichte zorg het ultimum remedium moet zijn dat verzoeker nog steeds vrijwillig kan instemmen met specifieke zorgvormen, zoals ‘het opnemen in een accommodatie’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’, in een situatie waarin hij wilsonbekwaam is als deze zorgvormen verplicht worden opgelegd.
De rechtbank vindt het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid echter noodzakelijk dat verweerder in een dergelijke situatie wel nader onderzoek doet naar (het voortduren) van
die vrijwilligheid. Anders gezegd: toen het toestandsbeeld van verzoeker dusdanig verergerde dat sprake was van wilsonbekwaamheid ter zake van de verplichte zorgvormen ‘het opnemen in een accommodatie’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’, had verweerder niet zomaar mogen veronderstellen dat verzoeker nog steeds vrijwillig op de gesloten afdeling verbleef.
En als bij verzoeker op 9 februari 2024 (toen insluiten al niet meer nodig was) nog sprake was van een dusdanig psychotisch toestandsbeeld dat hij als wilsonbekwaam ter zake van de verplichte zorgvormen ‘het opnemen in een accommodatie’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ moest worden aangemerkt, dan ligt het voor de hand om aan te nemen dat betrokkene op 8 februari 2024 ook wilsonbekwaam was ter zake van deze verplichte zorgvormen. Dit had dus voor verweerder op zijn minst aanleiding moeten zijn om die dag nader onderzoek te doen naar (het voortduren van de) vrijwilligheid van verzoeker ter zake van de opname op de gesloten afdeling.
Op 14 februari 2024 veranderde de situatie opnieuw. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat verzoeker op die dag tegenover de rechtbank duidelijk verklaard heeft dat hij (weer) wel vrijwillig op de gesloten afdeling van de kliniek wilde verblijven in afwachting van een woonplek waar hij beschermd kan wonen. Deze verklaring van verzoeker heeft kennelijk geleid tot de overweging van de rechtbank in de beschikking van 14 februari 2024 dat verzoeker momenteel vrijwillig is opgenomen in de kliniek.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat er in de periode van 8 februari 2024 tot en met 13 februari 2024 geen geldige titel bestond voor het verblijf van betrokkene op de gesloten afdeling van de kliniek. Dit is onrechtmatig.
Schadevergoeding
4.7.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 lid 2 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, zolang er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is.
4.8.
Een onvrijwillige vrijheidsbeneming is een zeer ingrijpende maatregel en is slechts toegestaan wanneer voldaan is aan de wettelijke vereisten daarvoor. Het schenden van de wettelijke norm kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder gevolgen blijven.
4.9.
De rechtbank is het eens met verzoeker en verweerder dat een schadevergoeding van € 100,- per dag redelijk en billijk is. Nu het gaat om een periode van zes (6) dagen, zal de rechtbank verweerder veroordelen om aan verzoeker een schadevergoeding te betalen van in totaal € 600,-.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 600,- aan verzoeker;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. McFedries, griffier op 10 juli 2024.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.