In de ochtend van 8 februari 2024 veranderde de situatie. Volgens verweerder verslechterde het toestandsbeeld van verzoeker, omdat hij opnieuw weigerde om zijn medicatie in te nemen. Later die ochtend werd verzoeker een paar uur ingesloten. Nadat verzoeker tijdens de insluiting rustgevende medicatie had ingenomen, is hij aan het begin van de middag weer teruggegaan naar de (gesloten) afdeling. Hoewel het op zich mogelijk is dat verzoeker vrijwillig op de gesloten afdeling verblijft en het verzet uitsluitend ziet op een verblijf in de separeer, vindt de rechtbank dat verweerder in dit geval met ingang van
8 februari 2024 niet meer zonder nader onderzoek mocht uitgaan van het voortduren van de vrijwilligheid van de kant van verzoeker ter zake de opname op de gesloten afdeling.
De reden daarvan is als volgt. De onafhankelijk psychiater heeft op 9 februari 2024 in het kader van de beoordeling van verzoeker ten behoeve van de aanvraag voor de wijziging van de zorgmachtiging geconcludeerd dat verzoeker wilsonbekwaam was ter zake van de verplichte zorg, omdat er sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. De onafhankelijk psychiater was van mening dat het noodzakelijk was om de geldende zorgmachtiging aan te vullen met de verplichte zorgvormen: insluiten, opname in accommodatie, beperking bewegingsvrijheid en het uitoefenen van toezicht om ernstig nadeel af te kunnen wenden.
Het past bij het uitgangspunt van de wet dat verplichte zorg het ultimum remedium moet zijn dat verzoeker nog steeds vrijwillig kan instemmen met specifieke zorgvormen, zoals ‘het opnemen in een accommodatie’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’, in een situatie waarin hij wilsonbekwaam is als deze zorgvormen verplicht worden opgelegd.
De rechtbank vindt het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid echter noodzakelijk dat verweerder in een dergelijke situatie wel nader onderzoek doet naar (het voortduren) van
die vrijwilligheid. Anders gezegd: toen het toestandsbeeld van verzoeker dusdanig verergerde dat sprake was van wilsonbekwaamheid ter zake van de verplichte zorgvormen ‘het opnemen in een accommodatie’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’, had verweerder niet zomaar mogen veronderstellen dat verzoeker nog steeds vrijwillig op de gesloten afdeling verbleef.
En als bij verzoeker op 9 februari 2024 (toen insluiten al niet meer nodig was) nog sprake was van een dusdanig psychotisch toestandsbeeld dat hij als wilsonbekwaam ter zake van de verplichte zorgvormen ‘het opnemen in een accommodatie’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ moest worden aangemerkt, dan ligt het voor de hand om aan te nemen dat betrokkene op 8 februari 2024 ook wilsonbekwaam was ter zake van deze verplichte zorgvormen. Dit had dus voor verweerder op zijn minst aanleiding moeten zijn om die dag nader onderzoek te doen naar (het voortduren van de) vrijwilligheid van verzoeker ter zake van de opname op de gesloten afdeling.
Op 14 februari 2024 veranderde de situatie opnieuw. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat verzoeker op die dag tegenover de rechtbank duidelijk verklaard heeft dat hij (weer) wel vrijwillig op de gesloten afdeling van de kliniek wilde verblijven in afwachting van een woonplek waar hij beschermd kan wonen. Deze verklaring van verzoeker heeft kennelijk geleid tot de overweging van de rechtbank in de beschikking van 14 februari 2024 dat verzoeker momenteel vrijwillig is opgenomen in de kliniek.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat er in de periode van 8 februari 2024 tot en met 13 februari 2024 geen geldige titel bestond voor het verblijf van betrokkene op de gesloten afdeling van de kliniek. Dit is onrechtmatig.