ECLI:NL:RBROT:2024:9857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/3863
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens verdiencapaciteit boven 65%

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering beoordeeld. Eiser, die als chauffeur werkte, had zijn uitkering op 10 juni 2023 beëindigd gekregen door het UWV, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn beslissing. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is om met gangbare arbeid ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door eiser aangevoerde gronden onvoldoende zijn om aan de conclusies van het UWV te twijfelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser

(gemachtigde: mr. Y.G.H. van der Poel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam bedrijf] uit [plaatsnaam 2], werkgever,
(gemachtigde: [naam 1] van Acture B.V.).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (Zw).
2. Met het besluit van 9 mei 2023 heeft het UWV deze uitkering van eiser met ingang van 10 juni 2023 beëindigd, omdat eiser op deze datum meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Met het bestreden besluit op bezwaar van 2 april 2024 is het UWV bij dit besluit gebleven.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bij beslissing van 20 augustus 2024 bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de werkgever, [naam 2].
5. De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. De gemachtigde van de werkgever heeft meegedeeld geen zienswijze in te dienen en niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Totstandkoming van het besluit

6. Eiser is werkzaam geweest als chauffeur voor 55 tot 60 uur per week. Op 19 april 2022 is eiser ziek gemeld vanwege medische klachten na een auto-ongeval. Eiser is hierna in aanmerking gebracht voor een Zw-uitkering.
7. In het kader van de eerstejaars Zw-beoordeling is eiser op 24 mei 2023 gezien door een verzekeringsarts van het UWV. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser niet meer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk. Eiser heeft verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
8. De verzekeringsarts heeft met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), geldig vanaf 18 april 2023, de beperkingen van eiser vastgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van de FML een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat eiser daarmee kan verdienen, is gelijk aan 84,40% van het loon dat eiser zou kunnen verdienen met zijn eigen werk (maatmaninkomen). Met het primaire besluit heeft het UWV - onder verwijzing naar de bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige - vastgesteld dat eiser op 9 mei 2023 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Het UWV heeft daarom de Zw-uitkering van eiser met ingang van 10 juni 2023 beëindigd.
9. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 15 maart 2024 geconcludeerd dat de mogelijkheden van eiser om te werken door de verzekeringsarts juist zijn vastgesteld. Hij heeft geen aanleiding gezien om daarvan af te wijken. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 26 maart 2024 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige van 9 mei 2023. Hij vindt dat eiser de geduide functies kan uitoefenen omdat die de belastbaarheid van eiser niet overschrijden en zij voldoen aan de bekwaamheden van eiser. Met het bestreden besluit heeft het UWV - onder verwijzing naar de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep - het primaire besluit gehandhaafd en daarmee beëindiging van de Zw-uitkering van eiser per 10 juni 2023 in stand gelaten.

Gronden van het beroep

10. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In beroep stelt eiser - kort weergegeven - dat het UWV ten onrechte heeft aangenomen dat hij ten minste 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. De verzekeringsarts in bezwaar heeft geen of onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiser, waarbij zijn klachten zijn onderschat. Ook stelt eiser dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet geschikt zijn.

Beoordeling door de rechtbank

11. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
12. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht stelt dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, vanaf 10 juni 2023 in staat is om met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op
9 mei 2023 in staat is om, rekening houdend met zijn beperkingen, met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen en dus vanaf die datum geen recht meer heeft op een Zw-uitkering.
14. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische grondslag van het bestreden besluit
15. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Ook is hij aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft hij eigen onderzoek verricht. Op basis van hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser door de primaire verzekeringsarts juist is vastgesteld.
16. Er is ook geen aanleiding om de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De rechtbank stelt vast dat de in het beroep door eiser aangevoerde gronden grotendeels een herhaling zijn van de gronden die hij in bezwaar naar voren heeft gebracht. De door eiser in het beroepschrift opgesomde klachten waren bekend en zijn meegewogen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is navolgbaar ingegaan op de destijds meest actuele medische informatie van de behandeld sector waar eiser naar verwijst. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid.
17. Het UWV heeft erkend dat eiser klachten heeft in verband waarmee hij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiser van mening over de mate waarin eiser daardoor beperkingen ondervindt. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Zw niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig, of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die aanleiding tot twijfel bij het medische oordeel zouden kunnen geven.
18. Omdat bij de rechtbank geen twijfel bestaat over de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ziet zij geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige zoals door eiser op de zitting is verzocht.
Arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
19. Het voorgaande betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen vermeld in de FML juist zijn. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies die aan de schatting in bezwaar ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt. De geschiktheid van de geselecteerde functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige voldoende toegelicht. Er is geen grond om de conclusies van de arbeidsdeskundigen in twijfel te trekken. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt moeten worden geacht.
20. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de in bezwaar geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in haar eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verdiencapaciteit te zien van meer dan 65% (84,40%). Dit betekent dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 10 juni 2023 geen recht meer heeft op een Zw-uitkering.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Roset, rechter, in aanwezigheid van E.J. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uit artikel 7:12, eerste lid, Awb volgt dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Op grond van artikel 6:22 Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel door het orgaan dat op het beroep beslist in stand worden gelaten als aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Ziektewet (Zw)
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Zw heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomst het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Ingevolge artikel 19aa, eerste lid, van de Zw, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (…) slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In artikel 19aa, tweede lid, van de Zw is bepaald dat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
In artikel 19ab, derde lid, van de Zw is bepaald dat onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Schattingsbesluit arbeidsongeschikten
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.