ECLI:NL:RBROT:2025:10001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 24/481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake aanvraag participatieverklaring

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2025, wordt het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis om vrijstelling van het inburgeringsvereiste en om een verklaring niet verwijtbaar niet behalen participatieverklaring. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat hij al in het bezit is van een participatieverklaring die hij in december 2022 heeft behaald. De rechtbank legt uit dat eiser in zijn aanvraag niet duidelijk heeft gemaakt dat zijn verzoek betrekking had op de periode voor december 2022, en dat het college niet kon veronderstellen dat dit het geval was. Hierdoor wordt de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiser niet besproken. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en mr. R. Blokhuis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis

(gemachtigde: mr. P.H. Harent).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser. Eiser verzocht het college om hem van het inburgeringsvereiste vrij te stellen omdat hij niet in staat is om aan deze verplichtingen te voldoen. Ook verzocht eiser om een ‘verklaring niet verwijtbaar niet behalen participatieverklaring’ (de verklaring). Eiser is het niet eens met het niet in behandeling nemen van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het bestreden besluit
.Dit betekent dat de inhoudelijke gronden van eiser niet worden besproken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 21 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een vrijstelling van het inburgeringsvereiste en het verkrijgen van de verklaring. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 1 augustus 2023 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 20 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 20 maart 2025. Het college heeft op 21 juli 2024 een nadere reactie ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. N. Talhaoui als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft het college met zijn brief van 21 juni 2023 gevraagd om hem van het inburgeringsvereiste vrij te stellen omdat hij niet in staat is om aan deze verplichtingen te voldoen. Ook heeft eiser het college gevraagd de verklaring af te geven.
4. Het college heeft bij brief van 1 augustus 2023 eiser laten weten dat het college niet bevoegd is om op de aanvraag te beslissen, maar dat DUO hiertoe bevoegd is. Eiser heeft op zitting verklaard dat hij het standpunt van het college over de vrijstelling van het inburgeringsvereiste niet langer bestrijdt. De rechtbank zal dit daarom niet beoordelen.
5. Het beroep ziet dus uitsluitend op de weigering van het college om te beslissen op eisers aanvraag om de verklaring te verstrekken.
6. Gebleken is dat eiser in december 2022 een participatieverklaring heeft behaald. Pas op zitting heeft eiser toegelicht dat zijn aanvraag voor de verklaring ziet op de periode van voor december 2022. Hij heeft namelijk in november 2022 een boete opgelegd gekregen van DUO voor het niet behalen van zijn participatieverklaring. DUO heeft het bezwaar tegen deze boete kennelijk ongegrond verklaard. Eiser kon op zitting desgevraagd niet bevestigen of tegen dit besluit beroep is ingesteld.
7. Daargelaten of de brief van eiser van 21 juni 2023 aangemerkt kan worden als aanvraag en of de verklaring niet verwijtbaar niet behalen participatieverklaring gezien moet worden als een feitelijke handeling of als een besluit, heeft eiser in zijn brief of in de bezwaarprocedure op geen enkele manier duidelijk gemaakt dat zijn verzoek betrekking had op de periode van voor december 2022. Het college heeft niet kunnen of hoeven veronderstellen dat de brief zag op de door eiser genoemde periode. Nu eiser voor de brief al in het bezit was van een participatieverklaring kan hij niet meer bereiken dan hij al bereikt heeft en heeft hij geen procesbelang bij een beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.