ECLI:NL:RBROT:2025:10034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
10/236869-23 en TUL VV: 10/231572-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van hard- en softdrugs vanuit de woning van de verdachte aan minderjarigen, voorhanden hebben van cocaïne en MDMA en een verboden stroomstootwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die werd beschuldigd van het verkopen van hard- en softdrugs vanuit zijn woning aan minderjarigen, het voorhanden hebben van cocaïne en MDMA, en het bezit van een verboden stroomstootwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 133 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van meer dan 30 gram cannabis, omdat onduidelijk was hoe het mengsel van aarde en cannabis was samengesteld. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn handelen op de maatschappij meegewogen. De verdachte had eerder een strafblad en was betrokken bij ernstige strafbare feiten, waaronder de handel in verdovende middelen, wat leidt tot aanzienlijke maatschappelijke problemen. De rechtbank heeft de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, ondanks zijn psychologische problemen, en heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met een voorwaardelijke straf om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard, aangezien deze vermoedelijk zijn verkregen door de handel in verdovende middelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/236869-23
Parketnummer vordering TUL VV: 10/231572-19
Datum uitspraak: 18 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. V. van Doorn, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.P.H. van Drunen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 6 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 133 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • de veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
10-231572-19.

4.Geldigheid dagvaarding

Tegen de achtergrond van het dossier en gelet op het onderzoek ter terechtzitting is het de rechtbank duidelijk op welke concrete gedragingen het onder 1 ten laste gelegde feit ziet, en het is op de zitting gebleken dat het ook voor de verdachte duidelijk is geweest waarvan hij daarmee wordt beschuldigd en waartegen hij zich moest verweren. Daarmee voldoet de dagvaarding aan de eisen die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan worden gesteld. De dagvaarding is geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 4
In de woning van de verdachte zijn bakjes en zakjes met bruin poeder aangetroffen met een gewicht van in totaal 960,6 gram. In het politieonderzoek werd aanvankelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat dit poeder heroïne zou kunnen zijn. Later is dit bruine poeder positief indicatief getest op cannabis. De verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een mengsel van aarde en een geringe hoeveelheid cannabis. Bij deze stand van zaken, zonder specifiekere informatie over aard en samenstelling van het bruine poeder, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat die hoeveelheid bruin poeder meer dan 30 gram cannabis bevat, zoals ten laste is gelegd. Om die reden wordt de verdachte van dit feit vrijgesproken.
5.2.
Vrijspraak feit 6 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 6
ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.3.
Motivering bewezenverklaring feiten 1 en 2
De verdachte heeft aangevoerd dat zijn handelingen bij het verstrekken van verdovende middelen geen ‘verkopen’ is, omdat hij slechts bemiddelde bij de verkrijging van die middelen. Maar uit whatsappgesprekken, een getuigenverklaring en zijn eigen verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat er wel degelijk een tegenprestatie van afnemers stond tegenover het verstrekken van die middelen, bijvoorbeeld in de vorm van geld. Daarmee is bewezen dat er ook sprake is geweest van ‘verkopen’.
5.4.
Bewezenverklaring feiten 3 en 5 zonder nadere motivering
Het onder 3 en 5 ten laste gelegde is wettig en overtuigen bewezen. Er zijn op dit punt geen bewijsverweren gevoerd. Voor de onderbouwing van de bewezenverklaring wordt verwezen naar de bewijsmiddelen in dit vonnis.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
Hij
inop of omstreeksde periode van 22 april 2023 tot en met 16 september 2023 te
Schiedam,
althans in Nederland,
telkensopzettelijk heeft verkocht en
/of afgeleverd en/ofverstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,een
onbekend gebleven (handels-en/ofgebruikers
)hoeveelheid
van,zijndeeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in
de periode vanof omstreeks22 april 2023 tot en met 16 september 2023 te Schiedam
meermalen
althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft verkocht en
/of afgeleverd en/of
verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadeen
onbekend gebleven (handels- en/ofgebruikers
hoeveelheidhennep
,zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op
of omstreeks16 september 2023 te Schiedam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer ongeveer4,7 gram
van een materiaal bevattendecocaïne en
/of31,1 gram
van een materiaal bevattendeMDMA
en/of 14,5 gram GHB en/of 5 gram 2fluormethamfetamine en/of 3,1 gram 3CMC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of GHB en/of 2fluormethamfetamine en/of 3CMCzijndeeenmiddel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij op
of omstreeks16 september 2023 te Schiedam
,(een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5º van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht
, te weten eenvoorhanden heeft gehad.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
5.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier ernstige strafbare feiten.
Hij heeft vanuit zijn woning gehandeld in cocaïne en MDMA-pillen. In zijn woning had hij daarnaast gebruikershoeveelheden van die verdovende middelen aanwezig, en ook een verboden stroomstootwapen.
De handel in, en het bezit van drugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Zo gaat dit vaak gepaard met diverse vormen van criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van (hard)drugs groot. Deze middelen zijn verslavend en kunnen bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. De verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij deze negatieve gevolgen en heeft enkel zijn eigen geldelijke gewin voor ogen gehad, en het gezelschap van de klanten dat hij op prijs stelde.
Ter zitting bleek dat de verdachte niet volledig inziet dat, en waarom zijn handelen verkeerd is. Hij heeft wel verklaard spijt te hebben, maar hij vond toch ook dat hij anderen een ‘vriendendienst’ heeft bewezen door hen van drugs te voorzien. Hiermee heeft de verdachte volstrekt miskend welke ernstige gevolgen de drugs kunnen hebben voor de gezondheid van die vrienden en andere personen aan wie hij deze verstrekte of verkocht. Daar komt nog bij dat het ook om minderjarigen ging. Gezien hun verhoogde kwetsbaarheid en de schadelijke effecten van drugsgebruik op hun ontwikkeling, is dit handelen van de verdachte bijzonder kwalijk. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juni 2025 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De reclasseringsmedewerker [persoon A] van de Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 oktober 2023 en 28 maart 2024. Uit het laatste rapport komt het volgende naar voren:
De verdachte heeft op meerdere leefgebieden een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zo heeft hij een fulltime baan, zijn schulden zijn afgelost en zijn middelengebruik is verminderd. Uit recent psychologisch onderzoek blijkt dat bij de verdachte sprake zou zijn van een ander gespecificeerde parafiele stoornis, een paranoïde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, een verstandelijke beperking en een stoornis in cannabisgebruik. Zijn woning zou een plek zijn waar veel jongeren en minderjarigen naartoe komen om te 'chillen'. In combinatie met het justitiële verleden en de kwetsbaarheid van de verdachte vindt de reclassering dit zorgelijk. De verdachte loopt momenteel in een schorsingstoezicht waarbinnen hij zich houdt aan de bijzondere voorwaarden. Aanvullende bijzondere voorwaarden zijn niet nodig.
Klinisch psycholoog [persoon B] heeft een Pro Justitia rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 januari 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er was bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een ‘andere gespecificeerde parafiele stoornis’, een paranoïde persoonlijkheidsstoornis
met antisociale trekken, een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik (deels in remissie). Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet beïnvloed. Ten tijde van het ten laste gelegde was geen sprake van verminderde gedragskeuzes en/of een verminderd vermogen tot sturing van het eigen gedrag. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten volledigaan de verdachte toe te rekenen.
Hoewel het recidiverisico hoog tot zeer hoog wordt geacht, wordt er geen interventieadvies gegeven. De psycholoog vindt reclasseringstoezicht en maatschappelijke ondersteuning wel wenselijk, om het middelengebruik terug te dringen en omwille van de problematische woonsituatie en de verstandelijke beperking van de verdachte.
Ter zittingheeft de reclasseringsmedewerker mw. [persoon C] de stand van zaken over het toezicht als volgt toegelicht:
De verdachte heeft als gevolg van de drugsgerelateerde feiten op last van de gemeente zijn woning moeten verlaten en hij kon daar niet meer terugkeren. Hoewel hij tijdelijk onderdak heeft in het kader van begeleid wonen, blijft huisvesting een probleem. Mocht het reclasseringstoezicht stoppen dan zal hij niet zomaar op straat komen te staan. Hij zal dan een plek aangeboden krijgen die hij zal moeten accepteren. Ondanks alle problemen heeft hij zijn baan als vloerverwarmingsmonteur weten te behouden en de hele tijd heeft hij dus gewoon gewerkt.
De verdachte heeft ter zittingook toegelicht dat hij alles is kwijtgeraakt, waaronder zijn woning, maar dat hij toch zijn baan heeft weten te behouden. Hij werkt als vloerverwarmingsmonteur, maakt lange dagen en de verdiensten zijn relatief laag. Hij heeft geen schulden. Hij heeft nu onderdak in een kamer in een woning met studenten die een ander leefritme hebben. Op dit moment heeft hij geen relatie.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en acht de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt na de gepleegde feiten en onder het toezicht van de reclassering, vindt de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan het voorarrest in deze zaak. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van 47 dagen is al met al passend.
Daarnaast is, conform de eis van de officier van justitie, een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook de eis tot oplegging van een taakstraf neemt de rechtbank over, maar zij vermindert de duur daarvan omdat minder bewezen is verklaard dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan, en omdat de rechtbank verdachtes positieve ontwikkeling ook op deze wijze wil belonen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen, zoals weergegeven in het overzicht hierna onder 1, 2 en 4 (geldbedragen) verbeurd te verklaren en het voorwerp onder 3 (personenauto) terug te geven aan de verdachte.
Voorwerp
Geschatte waarde
1
250 EUR IBG: 16-09-2023
(omschrijving [nummer proces-verbaal 1] );
250,00
2
458,2 EUR IBG: 16-09-2023
(omschrijving [nummer proces-verbaal 2] )
450,00
3
1 STK Personenauto [kentekennummer]
(Omschrijving [nummer proces-verbaal 3]
Groen, merk Volkswagen, chassisnummer [chassisnummer]
4
107,21 EUR IBG: 16-09-2023
(omschrijving [nummer proces-verbaal 4] ), IBG: 16-09-2023
107,21
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van alle in beslag genomen voorwerpen op de beslaglijst.
9.3.
Beoordeling
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 6 primair ten laste gelegde. Daarom zal voor de in beslag genomen auto (voorwerp 3) een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, onder wie dit goed in beslag is genomen.
De in beslag genomen geldbedragen (voorwerpen 1, 2 en 4) zullen worden verbeurd verklaard. Dit geld behoort aan de verdachte toe en is aangetroffen in het geldkistje waarin ook de bewezenverklaarde verdovende middelen zijn aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte zijn met de handel in verdovende middelen verdiende geld bij zijn handelswaar bewaarde. Verdachtes verklaring dat hij geen geld verdiende met de verdovende middelen legt de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Uit de in de bewijsmiddelen gebruikte whatsapp berichten die in verdachtes telefoon zijn aangetroffen en de getuigenverklaring, blijkt namelijk dat de verdachte wel degelijk geld verdiende met zijn handel in verdovende middelen. Daarnaast wordt zijn verklaring dat het ging om spaargeld of giften van zijn ouders, op geen enkele manier nader onderbouwd. Ervan uitgaande dat het geld verdiend is met de verdovende middelen handel, is het geld te beschouwen als voorwerp dat geheel of grotendeels door middel van de bewezen verklaarde feiten is verkregen, waarmee het vatbaar is voor verbeurdverklaring.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van het Hof Den Haag 28 oktober 2021 onder parketnummer 22-586020 is de verdachte ter zake van bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd en huiselijk geweld veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 12 november 2021 en volgens het uittreksel uit het strafblad van de verdachte geëindigd op 12 november 2023.
10.2.
Standpunt officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
10.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair om de proeftijd met één (1) jaar te verlengen. Daarnaast is aangevoerd dat het feit waarvoor de voorwaardelijke straf is opgelegd van een totaal andere aard is.
10.4.
Beoordeling
Hoewel voldaan is aan de voorwaarden waaronder tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf kan worden gelast, is tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf op dit moment niet opportuun. De vordering wordt daarom afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
133 (honderddrieëndertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte daarnaast tot een
taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 3:
-
een geldbedrag van € 250,- (omschrijving [nummer proces-verbaal 1] );
- een geldbedrag van € 458,20 (omschrijving [nummer proces-verbaal 2] );
- een geldbedrag van € 107,21 (omschrijving [nummer proces-verbaal 4] ).
- gelast de teruggave aan verdachte van:
- personenauto (omschrijving [nummer proces-verbaal 3] );
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Hof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf onder parketnummer
10-231572-19.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. G.C. Bos en L. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks de periode van 22 april 2023 tot en met 16 september 2023 te
Schiedam, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een onbekend gebleven (handels-en/of gebruikers) hoeveelheid, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in of omstreeks 22 april 2023 tot en met 16 september 2023 te Schiedam
meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een onbekend gebleven
(handels- en/of gebruikers) hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 16 september 2023 te Schiedam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer ongeveer 4,7 gram cocaïne en/of 31,1 gram MDMA en/of 14,5 gram GHB en/of 5 gram 2fluormethamfetamine en/of 3,1 gram 3CMC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of GHB en/of 2fluormethamfetamine en/of 3CMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 16 september 2023 te Schiedam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 960,6 gram cannabis, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij op of omstreeks 16 september 2023 te Schiedam, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5º van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten een voorhanden heeft gehad art 26 jo 55 WWM;
6
hij op of omstreeks 16 september 2023 te Rotterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs
moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën
van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna
geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken
categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Oude Wal te Hoogvliet
Rotterdam, als bestuurder een motorrijtuig, (Volkswagen Polo 55 Kw), van die
categorie of categorieën heeft bestuurd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;