ECLI:NL:RBROT:2025:10047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 25/5397
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verlening omgevingsvergunning voor salsa-evenement op Stadhuisplein Rotterdam

Op 11 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoekster, een vereniging uit Rotterdam, was het niet eens met de verlening van een omgevingsvergunning voor een salsa-evenement dat wekelijks plaatsvindt op het Stadhuisplein van 1 juli tot en met 30 september 2025. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had en niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de statutaire doelstelling van de vereniging te ruim was geformuleerd en dat er onvoldoende feitelijke werkzaamheden waren verricht om het belang van verzoekster bij het bestreden besluit aan te tonen. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar afhankelijk is van de feitelijke werkzaamheden van de vereniging en dat de periode tot het einde van de bezwaartermijn relevant is. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet als belanghebbende kon worden aangemerkt en dat er geen grond was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. A. Regenboog, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/5397

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] ( [afkorting verzoekster] ), uit [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: [persoon A] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigden: mr. A.J.J. van der Vlist en mr. E. van Lunteren).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] uit [plaats] (vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor een salsa-evenement op het Stadhuisplein in Rotterdam dat wekelijks plaatsvindt op de dinsdag van 1 juli tot en met 30 september 2025 tussen 18.30 uur en 23.00 uur. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 14 april 2025 heeft het college de hiervoor genoemde omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van het college en namens vergunninghoudster, [persoon B] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is het verzoek om voorlopige voorziening bevoegd ingesteld?3. Het college stelt dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het is ingediend door slechts één van de bestuursleden. Op grond van de statuten van verzoekster komt de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vereniging toe aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden, zodat indiening en ondertekening door één bestuurslid onvoldoende is.
3.1.
De voorzieningenrechter deelt het standpunt van het college niet. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) kan een voorwaarde voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die aan het bestuur of een bestuurder van een vereniging toekomt slechts door de vereniging en niet door derden worden ingeroepen. Dat betekent dat bij de beoordeling van de vraag of het verzoek ontvankelijk is, niet relevant is of aan de door het college bedoelde voorwaarde uit de statuten van verzoekster is voldaan.
Is het bezwaar ontvankelijk?
3. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekster geen rechtstreeks belang heeft in bezwaar omdat de statutaire doelstelling van de vereniging te veelomvattend is zodat die onvoldoende onderscheidend is. Daarnaast ontbreken de feitelijke werkzaamheden.
3.1.
Op grond van 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 7:1 van de Awb dient de belanghebbende alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op grond van het derde lid, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:RVS:2024:245, is naast de statutaire doelstelling van de vereniging relevant of de vereniging met het oog op de behartiging van haar doelstelling feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden die los staan van het voeren van juridische procedures of de voorbereiding daarvan. De periode die voor de beoordeling van de belanghebbendheid relevant is, is de periode tot het einde van de bezwaartermijn.
3.3.
Op grond van artikel 1 van de statuten van [afkorting verzoekster] is het werkgebied het gebied begrensd door de volgende straten gelegen in de gemeente Rotterdam: Karel Doormanstraat - West Blaak - Blaak - Burgemeester van Walsumweg - Oostplein – Goudsesingel - Lombardkade - Vriendenlaan - Noordsingel - Bergweg – Walenburgerweg - Spoorsingel - Centraal Station - Karel Doormanstraat. Tot het werkgebied van de vereniging behoort eveneens het gebied dat door de gemeente Rotterdam wordt aangeduid als ‘Rotterdam Central District extra large’ en de wijken Agniesebuurt en Provenierswijk.
Op grond van artikel 4 van de statuten is de doelstelling van de vereniging:
het behoud en de bevordering van een goed woon-, en leefklimaat, van een (verkeers)veilige en gezonde leefomgeving, van goede parkeervoorzieningen, van een goed voorzieningenniveau en van alle flora en fauna ten behoeve van hen die wonen in het werkgebied in Rotterdam, specifiek het behoud van voor het gebied Hofplein en omstreken te Rotterdam belangrijke en/of toonaangevende gebouwen, zoals gebouw De Pompenburg van architect Weeber, het opkomen voor de gebruikers–, huurders en bewonersbelangen van gebruikers, huurders en bewoners van deze gebouwen, daaronder mede begrepen het behoud van deze gebouwen teneinde deze beschikbaar te houden voor huur, bewoning en gebruik door (zittende) huurders en gebruikers, en het doen verrichten van alles dat daartoe kan leiden;
de bevordering van de gemeenschapszin van bewoners, en gebruikers in het werkgebied;
het (doen) optreden als gesprekspartner en onderhandelingspartner van de betrokken aan de gemeente gelieerde (bestuurs)organen en onderdelen daarvan, van de gemeente Rotterdam en onderdelen daarvan alsook van andere onderdelen van de overheid en de semioverheid;
het (doen) behartigen van (collectieve) belangen op voornoemde doelstellingen, in de meest ruime zin, van (groepen van) leden van de vereniging, en bewoners, en gebruikers in het werkgebied, alsook de behartiging van gebundelde belangen van individuen binnen het werkgebied;
het (doen) optreden in en buiten rechte, daaronder mede begrepen het voeren van (bestuursrechtelijke en civielrechtelijke) gedingen -zowel eisend als verwerend- en het aangaan van vaststellingsovereenkomsten en van overeenkomsten tot arbitrage, en in het algemeen het (doen) vertegenwoordigen -in en buiten rechte- van een of meer (groepen van) leden van de vereniging en/of van gebundelde individuele belangen;
het (doen) optreden als bewonersvereniging, alsmede het doen van alles wat met het vorenstaande verband houdt/ het vorenstaande kan bevorderen.
Uit de statuten blijkt dat de vereniging dit doel onder meer tracht te bereiken met alle wettige middelen, waaronder met name door het organiseren van activiteiten vanuit de door de vereniging te benoemen commissies voor de bewoners, gebruikers en het deelnemen aan de activiteiten die door de bewoners, gebruikers en in het werkgebied worden georganiseerd, het dienen als zogeheten aanspreekpunt voor overheden en instanties, het behartigen van de collectieve alsmede gebundelde individuele belangen, het ondersteunen van activiteiten voor de samenhang in de buurt, het verstrekken van informatie aan (aspirant-)leden, het optreden in rechte en voorts met alle wettige middelen.
3.4.
Niet in geschil is dat het Stadhuisplein in het werkgebied van de vereniging ligt.
Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat de doelstellingen in de statuten ruim zijn geformuleerd. De voorzieningenrechter betwijfelt of er sprake is van het behartigen van het collectieve belang van omwonenden, nu uit de statuten blijkt dat verzoekster ook beoogt om het belang van gebruikers en de gebundelde belangen van individuen binnen het werkgebied te beschermen. Met het voorgaande is onzeker of het statutaire doel van verzoekster voldoende onderscheidend is om te oordelen dat het belang van verzoekster rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden komt relatief groot gewicht toe aan de feitelijke werkzaamheden.
3.5.
De vereniging is op 14 februari 2025 opgericht. Het bezwaar is ingediend op 28 mei 2025. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verzoekster in deze periode feitelijke werkzaamheden heeft verricht ter behartiging van de algemene belangen. De vereniging legt zich met name toe op het voeren van juridische procedures en op het verrichten van activiteiten die daarmee verband houden, zoals het inzamelen van informatie ter voorbereiding van procedures. Op de website van de vereniging staat dat de vereniging zich momenteel primair richt op het terugdraaien van raadsbesluiten tot goedkeuring van het bouwproject “Rise” waardoor de Pompenburgflat wordt gesloopt. Op zitting heeft de gemachtigde van verzoekster desgevraagd verklaard dat de vereniging ook rondleidingen geeft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit onvoldoende concreet om te kunnen spreken over feitelijke werkzaamheden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster vermeld dat het de bedoeling is om de werkzaamheden in de toekomst nog verder uit te breiden, maar zoals uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024 blijkt, is slechts de periode tot het einde van de bezwaartermijn relevant. Die termijn is in dit geval al verstreken. Het voorgaande betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoekster niet in haar bezwaar kan worden ontvangen, omdat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het bestreden besluit is aan te merken. Om die reden is er voor de voorzieningenrechter geen grond om een voorlopige voorziening te treffen en wordt het verzoek afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:71.