ECLI:NL:RBROT:2025:10059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/558 – FT RK 25/560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 7 april 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 1 mei 2025 bepaald, waarbij verzoekster de gelegenheid kreeg om beschermingsbewind aan te vragen en huurbetalingen te voldoen. Tijdens de zitting op 1 mei 2025 werd de uitspraak aangehouden tot 1 juli 2025. Verzoekster heeft te maken met een huurachterstand van elf maanden, veroorzaakt door een stopzetting van haar AOW-uitkering en een lage maandelijkse inkomsten. De begeleidster van verzoekster heeft op 23 juni 2025 gerapporteerd dat er een aanvraag voor een aanvullende AOW-uitkering is ingediend, maar deze is nog in behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende inkomsten heeft om aan haar huurverplichtingen te voldoen en dat er geen betalingsbewijzen zijn overgelegd voor de maanden april, mei en juni 2025. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren, zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om in de huurwoning te blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en verzoekster is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 1 juli 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 april 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 april 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 1 mei 2025.
Ter zitting van 1 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw O. Karsters, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw A. Ramdjas, begeleidster van het wijkteam (hierna: begeleidster);
  • de heer R.F. Marchelinus, namens Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster);
  • [naam 1], zoon van verzoekster;
  • [naam 2], tolk.
De rechtbank heeft ter zitting de uitspraak aangehouden tot 1 juli 2025 teneinde verzoekster in de gelegenheid te stellen beschermingsbewind aan te vragen, een aanvullende uitkering te verkrijgen en de huur over de maanden april, mei en juni 2025 te voldoen. De begeleidster van verzoekster heeft de rechtbank op 23 juni 2025 hierover bericht.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
De zoon van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de huurachterstand is ontstaan doordat de AOW-uitkering van verzoekster twee jaar geleden is stopgezet door de Sociale Verzekeringsbank. De AOW-uitkering is toen verlaagd naar € 350,-- per maand. De zoon van verzoekster heeft contact opgenomen met een hulpverlener en de uitkering is vervolgens hersteld. Kort hierna is de uitkering van verzoekster weer gekort waardoor verzoekster onvoldoende inkomsten had om de huur te voldoen.
Verzoekster ontvangt maandelijks circa € 359,47 aan AOW-uitkering. Daarnaast ontvangt verzoekster € 417,-- en € 131,-- aan huur- en zorgtoeslag. De huur bedraagt € 720,63. Ter zitting heeft de begeleidster van verzoekster verklaard dat het inkomen van verzoekster te laag is om de huur te kunnen voldoen. Verzoekster lijdt aan Alzheimer en Parkinson en heeft hulp nodig. Bovendien is verzoekster de Nederlandse taal niet machtig. De zoon van verzoekster helpt zijn moeder sinds 2017. De zoon van verzoekster is de Nederlandse taal niet goed machtig en zij willen daarom een Turkse hulpverlener. De inwonende zoon van verzoekster heeft geen inkomsten. De begeleidster heeft in haar e-mailbericht van 23 juni 2025 meegedeeld dat er een aanvraag is ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank voor een aanvullende AOW-uitkering. Deze aanvraag is nog in behandeling. Pas nadat een afwijzing van de Sociale Verzekeringsbank is ontvangen, kan een aanvullende Participatiewet-uitkering worden aangevraagd. De bijzondere bijstand met betrekking tot de woonkostentoeslag is eveneens afgewezen, omdat verzoekster al huurtoeslag ontvangt. De begeleidster heeft daarnaast meegedeeld dat het traject bij Geldplein is afgesloten. Er wordt door verzoekster onvoldoende medewerking verleend. Een Turkse hulpverlener is niet beschikbaar in de regio waar verzoekster woonachtig is. De begeleidster blijft nog enige tijd bij verzoekster betrokken en zal trachten het werk van Geldplein op zich te nemen.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting verklaard dat de problemen zijn ontstaan in 2023. Verweerster heeft toen hulp aangeboden. Deze hulp werd door de zoon van verzoekster tegengehouden omdat hij een Turks sprekende hulpverlener wenste. Er zijn betalingen op de achterstand gedaan, maar de lopende huurbetalingen bleven uit waardoor er een nieuwe vordering is ontstaan. Verweerster heeft verzoekster in maart 2023 aangemeld bij de afdeling Sociaal Beheer. De melding is waarschijnlijk niet opgepakt waardoor de hulpverlening niet tot stand is gekomen. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat de laatste huurbetaling is gedaan in juli 2024. In maart 2024 is er slechts een deel van de huur ontvangen en op 20 februari 2025 is er door verzoekster een betaling van € 29,-- gedaan. De achterstand bedraagt elf maanden. Verweerster verklaart dat de huurachterstand thans € 10.673,04 bedraagt. Voor verweerster is de grens bereikt.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 31 maart 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 april 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 februari 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De rechtbank heeft verzoekster na de zitting van 1 mei 2025 een termijn van twee maanden gegeven teneinde beschermingsbewind aan te vragen, een aanvullende uitkering te verkrijgen en de huurbetalingen over de maanden april, mei en juni 2025 te voldoen. De begeleidster van verzoekster heeft de rechtbank op 23 juni 2025 bericht dat de aanvraag op de aanvullende uitkering nog steeds in behandeling is bij de Sociale Verzekeringsbank, omdat er documenten vertaald moesten worden. De beslissing op deze aanvraag dient te worden afgewacht, alvorens een aanvullende uitkering bij de gemeente te kunnen aanvragen. Daarnaast heeft de begeleidster bericht dat de bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag is afgewezen door de gemeente omdat verzoekster recht heeft op huurtoeslag en daar de huur mee dient te voldoen.
Voorts heeft de begeleidster bericht dat verzoekster is aangemeld voor beschermingsbewind. Verzoekster heeft met de beschermingsbewindvoerder een intakegesprek ingepland. Het beschermingsbewind is nog niet door de kantonrechter uitgesproken. Schuldhulpverlening heeft ondertussen het traject afgesloten omdat verzoekster en haar zoon niet meewerken aan het traject. De zoon van verzoekster wenst een Turks sprekende hulpverlener te hebben, hetgeen binnen het gebied waar verzoekster woonachtig is, niet mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster hulp c.q. ondersteuning nodig heeft. Verzoekster lijdt aan Alzheimer en Parkinson en is de Nederlandse taal niet machtig. Echter, is gebleken dat verzoekster – mede door toedoen van haar zoon – de hulpverlening niet accepteert dan wel doorzet. Ondanks dat verzoekster in de gelegenheid is gesteld om orde op zaken te stellen, heeft de rechtbank geen betalingsbewijzen ontvangen dat de huur over de maanden april, mei en juni 2025 is voldaan. Er is nog geen aanvullende uitkering verstrekt, zodat verzoekster met haar huidige inkomsten niet in staat is de lopende huurverplichtingen te voldoen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.