In deze zaak heeft verzoekster op 7 april 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 1 mei 2025 bepaald, waarbij verzoekster de gelegenheid kreeg om beschermingsbewind aan te vragen en huurbetalingen te voldoen. Tijdens de zitting op 1 mei 2025 werd de uitspraak aangehouden tot 1 juli 2025. Verzoekster heeft te maken met een huurachterstand van elf maanden, veroorzaakt door een stopzetting van haar AOW-uitkering en een lage maandelijkse inkomsten. De begeleidster van verzoekster heeft op 23 juni 2025 gerapporteerd dat er een aanvraag voor een aanvullende AOW-uitkering is ingediend, maar deze is nog in behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende inkomsten heeft om aan haar huurverplichtingen te voldoen en dat er geen betalingsbewijzen zijn overgelegd voor de maanden april, mei en juni 2025. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren, zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om in de huurwoning te blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en verzoekster is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.