ECLI:NL:RBROT:2025:10076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 25/5924
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening leerlingenvervoer Rotterdam

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 augustus 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, de moeder van een zoon die naar een basisschool voor speciaal onderwijs gaat, verzoekt om taxivervoer voor haar zoon in plaats van een abonnement voor het openbaar vervoer, dat door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is toegekend. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar zoon, die een ZML-leerling is, niet in staat is om onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de motivering van het college om geen taxivervoer toe te kennen, voldoende is en dat er geen medische gronden zijn om het verzoek te honoreren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, waardoor de toekenning van het openbaar vervoer voor de zoon van verzoekster in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen bindende uitspraak doet voor een eventueel bodemgeding en dat de situatie van verzoekster niet uitzonderlijk genoeg is om aan de voorwaarden voor taxivervoer te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/5924

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J. Avedissian).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster gaat over de toekenning van een abonnement voor het openbaar vervoer als vervoersvoorziening voor de zoon van verzoekster en een begeleider op basis van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam. Verzoekster is het hier niet mee eens en verzoekt de voorzieningenrechter om te beslissen dat haar zoon recht krijg op leerlingenvervoer per taxi totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af omdat niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor de toekenning van taxivervoer is voldaan. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor leerlingenvervoer voor haar zoon. Het college heeft met het besluit van 23 juni 2025 aan haar zoon en een begeleider een abonnement voor het openbaar vervoer toegekend als vervoersvoorziening voor de periode van 1 september 2025 tot en met 31 juli 2025. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak over?
3. Verzoekster heeft een zoon: [minderjarige] . Hij is geboren op [geboortedatum] 2018. Hij gaat per 1 september 2025 naar de basisschool voor speciaal onderwijs [school] . [minderjarige] is een ZML-leerling (zeer moeilijk lerend). Verzoekster is het niet eens met het besluit van het college om een abonnement voor het openbaar vervoer met begeleiding toe te kennen. [minderjarige] is namelijk sterk gevoelig voor overprikkeling, waardoor reizen met het openbaar vervoer, zelfs onder begeleiding, voor hem niet geschikt en niet veilig is. Verzoekster heeft nog twee dochters die op hetzelfde tijdstip naar school moeten. Hierdoor is het praktisch onmogelijk voor verzoekster om [minderjarige] dagelijks met het openbaar vervoer te begeleiden. De reistijd bedraagt bovendien ruim een uur enkele reis. Dit is te belastend voor haar zoon met zijn beperking, zeker in vergelijking met een kortere en directe taxirit. Verzoekster wenst met het verzoek om voorlopige voorziening te bereiken dat aan [minderjarige] aangepast leerlingenvervoer (taxivervoer) wordt toegekend totdat op het bezwaar is beslist.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
4.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat haar verzoek spoedeisend is omdat de school van [minderjarige] op 1 september 2025 begint. Zonder passende vervoersvoorziening zou hij niet kunnen deelnemen aan het onderwijs, wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling en welzijn. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd voldoende reden om een spoedeisend belang aan te nemen.
Wat zijn de regels?
5. In de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam (de Verordening) zijn de regels opgenomen die gaan over de toekenning van een vervoersvoorziening voor leerlingen. In de Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam 2022 (de Beleidsregels) zijn nadere regels opgenomen. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de voor deze zaak relevante artikelen opgenomen.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van de zaak?
6. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de beslissing op bezwaar en wijst daarom het verzoek om voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Op de zitting heeft het college uitgelegd waarom er geen reden is om aan [minderjarige] aangepast vervoer toe te kennen. Een gehandicapte leerling komt voor taxivervoer in aanmerking. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer een leerling vanwege een fysieke beperking of vanwege gedragsproblemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat [minderjarige] niet in staat is om (onder begeleiding) met het openbaar vervoer te reizen. De voorzieningenrechter sluit zich bij dit standpunt van het college aan. Op het formulier vervoersadvies, dat bij de aanvraag zit, heeft de directeur van [school] aangekruist dat [minderjarige] niet in staat is onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen gelet op de aard van de beperking. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat [minderjarige] zodanig gehandicapt is dat hij niet onder begeleiding met het openbaar vervoer naar school kan reizen. Ook is niet gebleken dat de reistijd (een uur enkele reis) daarbij extra belastend is voor [minderjarige] . Er ontbreekt bijvoorbeeld een verklaring van een zorgprofessional waaruit blijkt dat voor [minderjarige] reizen met het openbaar vervoer (gedurende enige tijd) geen optie is. In wat verzoekster heeft aangevoerd heeft het college ook geen aanleiding hoeven zien om een medisch onderzoek te laten uitvoeren. De voorzieningenrechter ziet dus geen aanleiding om op medische gronden de voorlopige voorziening te treffen dat [minderjarige] taxivervoer naar school krijgt.
6.2.
Volgens de regels in de Verordening heeft een leerling ook recht op aangepast vervoer (taxivervoer) als er recht is op een vervoersvoorziening voor het openbaar vervoer en als door de ouders voldoende wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, of dat de begeleiding tot ernstige benadeling voor het gezin zal leiden en er geen andere oplossing mogelijk is. [1] Dit is nader uitgewerkt in de Beleidsregels. [2] De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is gebleken dat de situatie van verzoekster aan deze voorwaarden voldoet. Er is immers geen sprake van een eenoudergezin en evenmin is de reistijd maar de school meer dan anderhalf uur per enkele reis. De voorzieningenrechter begrijpt dat de situatie van verzoekster een uitdaging voor haar en het gezin oplevert omdat haar man vroeg naar werk gaat en de reistijd van [minderjarige] naar de school een uur enkele reis bedraagt. Zij en haar man verschillen daarin echter niet van andere ouders in een vergelijkbare situatie. Op de zitting heeft het college mogelijke oplossingen aangedragen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van buitenschoolse opvang voor [minderjarige] of de dochters van verzoekster, of door de vervoersvoorziening om te zetten in een financiële vergoeding en vervolgens met eigen vervoer te reizen.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het bestreden besluit door het college zeer summier is gemotiveerd. Ter zitting heeft het college het bestreden besluit nader toegelicht. De voorzieningenrechter overweegt dat de motivering in de bezwaarfase aangevuld kan worden door het college.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de toekenning van de vervoersvoorziening in de vorm van een abonnement voor [minderjarige] en een begeleider in stand blijft en dus vooralsnog niet verandert. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam
Artikel 18 Bekostiging van de kosten van vervoer per fiets of met het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider
1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school bezoekt bekostiging op basis van de kosten van vervoer per fiets of met het openbaar vervoer van de leerling en diens begeleider als:
a. voldaan is aan de afstandsgrens, genoemd in artikel 9, eerste lid, de leerling jonger dan negen jaar is en door de ouders genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van de fiets of het openbaar vervoer gebruik te maken; of
b. de gehandicapte leerling niet zelfstandig van de fiets of het openbaar vervoer gebruik kan maken.
2. De fietsvergoeding is voor de begeleider van de leerling per schooldag dat de leerling wordt begeleid vier keer de vergoeding voor de rit tussen de woning van de leerling en de school, tenzij deze rit minder dan vier keer wordt gereden.
3. De vergoeding van het vervoer per fiets over de berekende afstand betreft een bedrag in de vorm van een kilometervergoeding waarvan de hoogte bij nadere regels wordt bepaald door het college.
4. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, wordt slechts éénmaal vervoerskosten voor een begeleider bekostigd.
Artikel 19 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, als:
aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in de artikelen 17 of 18 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in de artikelen 17 of 18 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;
aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 18 en door de ouders genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
e leerling, naar het oordeel van het college, ook niet onder begeleiding in staat is van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam 2022
Artikel 4. Ernstige benadeling van het gezin
1. Van ernstige benadeling van het gezin als gevolg van begeleiding van de leerling bij gebruikmaking van openbaar vervoer, als bedoeld in artikel 19, aanhef en onder c, van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam is in ieder geval sprake, indien de leerling een speciale school voor basisonderwijs dan wel een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt en:
a. van het eenoudergezin daarnaast ten minste één kind deel uitmaakt dat een andere school bezoekt en dat naar het oordeel van het college, mede op grond van een advies van deskundigen dat naar het oordeel van het college voor de aanvraag relevant is, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, op voorwaarde dat de ouder aannemelijk heeft gemaakt niet in staat te zijn de kinderen naar de verschillende scholen te begeleiden en dat geen beroep kan worden gedaan op een ander om de begeleiding van de leerling, of het andere kind dan wel de andere kinderen van het eenoudergezin, op zich te nemen, dan wel;
b. van het eenoudergezin daarnaast ten minste twee nog niet-schoolgaande kinderen deel uitmaken, op voorwaarde dat de ouder aannemelijk heeft gemaakt niet in staat te zijn de leerling naar de school te begeleiden en dat geen beroep kan worden gedaan op een ander om de begeleiding van de leerling, dan wel de verzorging van de nog niet-schoolgaande kinderen, op zich te nemen, dan wel;
c. de leerling voor diens begeleiding naar de school uitsluitend op diens vrouwelijke ouder is aangewezen en die ouder zwanger dan wel recentelijk bevallen is.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt de vervoersvoorziening op basis van aangepast vervoer slechts toegekend gedurende de periode vanaf de datum waarop blijkens een verklaring van een arts of een verloskundige de vermoedelijke bevalling binnen zes weken is te verwachten tot en met tien weken na de datum waarop de bevalling heeft plaats gevonden.
3. Het feit dat beide ouders werken is geen reden om aanspraak te maken op aangepast vervoer. Wel bestaat aanspraak op aangepast vervoer als bij het vervoer naar een school voor speciaal basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs die verder weg ligt dan 6 kilometer, de tijdsduur van de begeleiding langer is dan anderhalf uur per enkele reis, als bedoeld in artikel 19, aanhef en onder a, van de verordening.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 19, onder c, van de Verordening.
2.Zie artikel 4 van de Beleidsregels.