ECLI:NL:RBROT:2025:10108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 24/9907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring op grond van medische noodzaak door Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring op basis van medische noodzaak door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR). Eiser, die in Rotterdam woont, is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van SUWR aanwezig waren. Eiser heeft aangevoerd dat de medische situatie van zijn vrouw, die lijdt aan duizeligheid en mentale klachten, urgent genoeg is om te verhuizen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat SUWR de aanvraag terecht heeft afgewezen. De arts van Team Sociaal Medische Advisering (SMA) heeft geconcludeerd dat de klachten van de vrouw niet geobjectiveerd kunnen worden en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de afwijzing zouden moeten heroverwegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onzorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat SUWR in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de woning van eiser niet in ernstige mate ongeschikt is voor bewoning door zijn vrouw. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen urgentieverklaring krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, SUWR

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring op grond van ‘medische noodzaak’. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat SUWR de aanvraag terecht heeft afgewezen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op grond van de ‘medische noodzaak’. SUWR heeft deze aanvraag met het besluit van 2 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is SUWR bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van SUWR.
2.3.
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting geschorst en SUWR in de gelegenheid gesteld om het verweerschrift in te dienen waar SUWR op de zitting melding van heeft gemaakt. Volgens SUWR was dat al ingediend, maar dat was bij de rechtbank niet bekend. De rechtbank heeft het verweerschrift, gedateerd 26 maart 2025, op 18 juni 2025 ontvangen. Eiser heeft bij brief gereageerd op het verweerschrift, ontvangen op 3 juli 2025.
2.4.
De rechtbank heeft partijen bij brief van op 16 juli 2025 meegedeeld dat zij een nadere zitting niet nodig acht en heeft partijen een termijn gegeven van twee weken om aan te geven of zij op een nadere zitting gehoord willen worden. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen en heeft het onderzoek gesloten op 30 juli 2025.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 17 april 2024 een urgentieverklaring aangevraagd op grond van 'medische noodzaak' omdat de woning waar hij en zijn vrouw wonen niet geschikt zou zijn voor zijn vrouw. Zij heeft onder meer last van duizeligheid en medische mentale klachten. Zij is onderzocht op specialistisch niveau voor de duizeligheid, maar er is geen oorzaak gevonden. De klachten zijn in 2021 ontstaan. Eiser woont op de zevende verdieping van een flatgebouw met lift. Bij het gebruik van de lift nemen de klachten van duizeligheid toe.
4. Een arts van Team Sociaal Medische Advisering (SMA) van de GGD Rotterdam heeft de echtgenote in een telefonisch consult op 29 juni 2024 gesproken, er heeft een anamnese plaatsgevonden en een oriënterend psychologisch onderzoek. Daarnaast is er informatie uit de behandelend sector verkregen dat is meegenomen. Hierbij gaat het onder meer om gegevens van de huisarts van 1 maart 2024 en een overzicht van het Maasstadziekenhuis van 13 januari 2023. De arts SMA is tot de conclusie gekomen dat de klachten met betrekking tot de duizeligheid in de lift niet geobjectiveerd kunnen worden. Dit is vastgelegd in het SMA advies van 2 juli 2024. Volgens de arts SMA kan het ook de beleving van de vrouw zijn dat er een relatie is met de lift. De arts SMA heeft een negatief advies uitgebracht en SUWR heeft de aanvraag afgewezen. Eiser heeft vervolgens nog een brief van een psycholoog van 24 juli 2024 ingebracht. Dit gaf de arts SMA geen aanleiding om het medisch advies te wijzigen omdat hiermee geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gebracht.
5. SUWR heeft het bezwaar ongegrond verklaard en is bij de afwijzing gebleven. Eiser heeft in bezwaar geen nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit zou moeten volgen dat het onderzoek en het oordeel van de arts SMA in twijfel getrokken moet worden. SUWR heeft daarom geen twijfel over de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies en de juistheid van de conclusie en blijft bij de afwijzing. Er is evenmin aanleiding gezien voor de toepassing van de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 2.5. van Bijlage 1 van de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024 (de Verordening).
Is de urgentieverklaring terecht geweigerd?
6. Eiser voert aan dat de medische situatie van zijn vrouw wel urgent genoeg is om te moeten verhuizen. Het verhuizen is in het belang van de levenskwaliteit en veiligheid van zijn vrouw. In zijn aanvullende gronden voert eiser aan dat hij de gezondheidstoestand van zijn vrouw voldoende duidelijk heeft gemaakt. Hij heeft volgens hem alle relevante documenten en medische rapporten overgelegd die de gezondheidstoestand aantonen. Uit die stukken blijkt volgens hem duidelijk dat het voor de vrouw van groot belang is om zo spoedig mogelijk te verhuizen naar een geschikte woning.
6.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuursorgaan bij de beoordeling van een aanvraag om een urgentieverklaring mag afgaan op het advies van een deskundige, nadat er is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als de aanvrager van de urgentieverklaring concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. [1]
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. In bezwaar heeft eiser een verklaring van de psycholoog van de vrouw overgelegd. SUWR heeft deze verklaring doorgezonden aan de arts SMA en deze heeft laten weten geen aanleiding te zien het advies aan te passen naar aanleiding van deze verklaring omdat daarin geen nieuwe medische informatie staat die tot een andere conclusie zou moeten leiden. Om die reden blijft SUWR het advies van de arts SMA volgen. Uit dat advies volgt dat de klachten die de vrouw ervaart niet geobjectiveerd kunnen worden. SUWR verbindt daaraan de conclusie dat niet gezegd kan worden dat de woning van eiser in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door de vrouw van eiser. De rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Eiser heeft in de telefonische hoorzitting de gelegenheid gekregen de woonsituatie en de situatie van zijn vrouw toe te lichten wat hij ook heeft gedaan, zoals uit het advies JD blijkt. De echtgenote heeft geen deel genomen aan dit gesprek omdat zij volgens eiser de Nederlandse taal niet beheerst. Naast het telefoongesprek beschikt de arts SMA ook over medische stukken die zijn meegenomen in de beoordeling. De arts SMA heeft hierop als reactie gegeven dat er geen objectieve medische onderbouwing gevonden kan worden voor het ontstaan of de toename van klachten in relatie tot de lift. De arts SMA schrijft verder dat de verwachting is dat het betrekken van een andere woning het medisch mentale probleem niet zal oplossen. De arts SMA heeft dit alles toegelicht in het advies van 2 juli 2024. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank verder geen aanleiding om te twijfelen aan het advies en de conclusie van de arts SMA. SUWR heeft dan ook mogen vertrouwen op het advies van de arts SMA en heeft de afwijzing hierop mogen baseren.
6.3.
SUWR heeft de mogelijkheid van verlening van een urgentieverklaring op basis van de hardheidsclausule uit de Verordening onderzocht. De hardheidsclausule wordt volgens SUWR slechts toegepast in situaties waarin hiermee bij het vaststellen van het beleid geen rekening is gehouden, en waarbij sprake is van acute omstandigheden die zeer ernstig en afwijkend zijn vergeleken met andere woningzoekenden en die maken dat het niet verlenen van een urgentieverklaring zou leiden tot een bijzondere hardheid. De rechtbank oordeelt dat SUWR in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot die conclusie heeft kunnen gekomen dat hiervan geen sprake is. SUWR heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen urgentieverklaring krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:416, r.o. 6.