In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2025 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure waarbij de curator van een failliete besloten vennootschap, [bedrijf 1], vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde]. De curator heeft in zijn akte eiswijziging uiteengezet dat [gedaagde] als feitelijk beleidsbepaler van [bedrijf 1] in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement kennelijk onbehoorlijk heeft gehandeld, wat heeft bijgedragen aan het faillissement. De rechtbank heeft de curator in zijn vorderingen gevolgd en geoordeeld dat het gevorderde bestuursverbod, dat [gedaagde] voor vijf jaar uitsluit van bestuursfuncties van rechtspersonen waarvan hij op het moment van onherroepelijk worden van het vonnis geen bestuurder is, toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement van [bedrijf 1] en heeft hem veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 450.000,00 als voorschot op het tekort, evenals de beslagkosten en proceskosten. De rechtbank heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De curator is opgedragen de rechtbank te informeren over het moment van onherroepelijk worden van het vonnis, zodat het bestuursverbod kan worden geregistreerd.