ECLI:NL:RBROT:2025:10135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/704298 / JE RK 25-1584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 20 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin en er zijn zorgen over zijn gedrag, waaronder agressie en weglopen. De kinderrechter heeft eerder op 31 juli 2025 een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu wordt verlengd tot 31 oktober 2025. De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag, maar heeft moeite om grip te krijgen op de situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het in het belang van de minderjarige is om de uithuisplaatsing voort te zetten, gezien de problematische thuissituatie en de noodzaak voor verdere begeleiding en onderzoek naar een passende plek voor de minderjarige. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/704298 / JE RK 25-1584
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. W.R. Arema, kantoorhoudende te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd in Rotterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 31 juli 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
Op 12 augustus 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- namens de moeder haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2] .
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover (telefonisch) aan het eind van de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Vervolgens heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft op een groep in Hoenderloo.
2.3.
Bij beschikking van 31 juli 2025 heeft de kinderrechter van deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 31 juli 2025 tot 31 oktober 2025. Tevens heeft de kinderrechter bij deze beschikking een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 31 juli 2025 voor de duur van vier weken. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Hierop is reeds beslist. Ook verzoekt de Raad een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Over de periode tot 31 augustus 2025 is al beslist. Nu moet nog beslist worden over de resterende periode tot 31 oktober 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft ter zitting het aangehouden verzoek en licht dit als volgt toe. De Raad heeft veel zorgen over de 13-jarige [minderjarige] . Er zijn zorgen over zijn gedrag en dat uit zich in agressie en weglopen. Hij heeft geen dagbesteding. [minderjarige] heeft op zijn jonge leeftijd al veel politiecontacten gehad en is baldadig naar zijn zusje. De moeder lijkt in de thuissituatie geen grip meer te hebben op [minderjarige] . De moeder van [minderjarige] voelt zich in de steek gelaten en heeft weinig vertrouwen in de hulpverlening. Dit maakt ook dat de moeder wisselend is in het wel of geen toestemming geven voor een plaatsing van [minderjarige] .
4.2.
De GI steunt het aangehouden verzoek van de Raad. Het gezin heeft een belaste geschiedenis waar eigenlijk onvoldoende onderzoek naar is gedaan. De GI wil goed inzicht krijgen in welke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden waardoor [minderjarige] deze zorgelijk activiteiten onderneemt. Op dit moment verblijft [minderjarige] op een groep in Hoenderloo waar wordt gezien dat het niet goed met hem gaat. [minderjarige] houdt zich wel aan de regels maar trekt zich veel terug op zijn kamer en is somber. De GI is voornemens een nieuwe passende plek voor [minderjarige] te zoeken, wellicht een stevig gezinshuis waar [minderjarige] kan blijven tot de moeder weer voldoende draagkracht heeft. De moeder heeft aangegeven dat zij zich geen raad meer weet en zich zorgen maakt over [minderjarige] . Aan de andere kant wil de moeder wel dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. De situatie nu is te fragiel om [minderjarige] terug naar de moeder te sturen.
4.3.
Namens de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen het aangehouden verzoek van de Raad. De advocaat van de moeder heeft de moeder niet kunnen spreken. De advocaat van de moeder denkt wel dat het belangrijk is dat er verbinding met de moeder wordt gezocht en dat het voor de moeder duidelijk wordt dat iedereen dezelfde kant op wil in het belang van haar zoon.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter legt hierna uit waarom.
5.2.
Op 31 juli 2025 is de 13-jarige [minderjarige] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst. De zorgen over [minderjarige] zijn groot. [minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien dat niet bij zijn leeftijd past. Zo gaat [minderjarige] niet naar school, loopt s ’nachts weg, is agressief geweest naar zijn zusje (waarbij hij haar heeft geslagen) en bevindt hij zich in het criminele circuit. [minderjarige] heeft in een gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij op dit moment tot rust komt op de groep in Hoenderloo en snapt als hij daar nog een paar weken moet blijven. Tot 31 oktober 2025 vindt [minderjarige] echter te lang. [minderjarige] vindt zelf dat er geen problemen thuis zijn en dat hij over een paar weken weer thuis kan wonen. De kinderrechter is echter van oordeel dat dit niet het juiste moment is voor [minderjarige] om weer terug naar huis te gaan. Het gezin van [minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis en de moeder is momenteel onmachtig om [minderjarige] weer op het goede pad te krijgen. Uiteindelijk is het doel dat [minderjarige] weer bij zijn moeder gaat wonen, maar hier is tijd voor nodig. De jeugdbeschermer gaat de komende tijd onderzoek doen naar een passende (vervolg)plek voor [minderjarige] , voordat hij weer naar huis kan. Mogelijk kan er naar een plek dichter bij huis worden gekeken. Het is goed om hierover ook contact te hebben met [minderjarige] , omdat het de kinderrechter voorkomt dat hij niet van plek naar plek wil gaan, waardoor hij steeds weer ergens opnieuw moet wennen. Ook is het belangrijk om met de moeder in gesprek te komen, naar haar te luisteren om het vertrouwen van de moeder in de hulpverlening terug te winnen. Vervolgens moet uitgezocht worden wat nodig is om [minderjarige] weer thuis te laten wonen.
5.3.
Gelet op het bovenstaande acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de plaatsing van [minderjarige] in Hoenderloo wordt gecontinueerd. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 31 oktober 2025.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 31 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van S.M.J. van de Griend als griffier, en op schrift gesteld op 20 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.