In deze zaak, die op 20 augustus 2025 door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-partners, [eiseres] en [naam 1], die samen in een huurwoning verblijven. [eiseres] heeft de eis ingediend om [naam 1] te veroordelen de woning binnen twee weken te verlaten en om haar voorlopig het gebruiksrecht van de woning toe te kennen. De bewindvoerder van [naam 1] heeft de eis afgewezen en verzocht om een ruimere ontruimingstermijn van zes maanden. De kantonrechter heeft de eis van [eiseres] afgewezen, omdat de vereiste spoedeisendheid ontbreekt. De rechter oordeelt dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een dringende noodzaak is voor een onmiddellijke voorziening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de woonsituatie sinds het einde van de relatie niet is veranderd en dat [eiseres] geen feiten heeft aangedragen die de spoedeisendheid onderbouwen. Bovendien is de kantonrechter van mening dat het te ver gaat om op basis van een belangenafweging het exclusieve gebruiksrecht aan een van de medehuurders toe te kennen. De voorwaardelijke tegeneis van de bewindvoerder is niet beoordeeld, omdat de eis van [eiseres] is afgewezen. De partijen zijn veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen.