ECLI:NL:RBROT:2025:10175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/684136 / FA RK 24-5993
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van meerderjarige stiefdochter door verzoeker in het kader van gezinsleven en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2025 een beschikking gegeven over de adoptie van een meerderjarige stiefdochter door verzoeker. De adoptief dochter, geboren in 2005, is erkend door haar biologische vader, maar heeft sinds haar kindertijd een hechte band opgebouwd met verzoeker, die als haar vader fungeerde. De biologische vader heeft nauwelijks een rol gespeeld in haar opvoeding en heeft zelfs negatieve ervaringen veroorzaakt, wat heeft geleid tot psychische klachten bij de adoptief dochter. Verzoeker heeft gewacht met de adoptieprocedure tot de adoptief dochter mentaal sterk genoeg was om deze keuze bewust te maken. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inmenging in het gezinsleven zou zijn, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft daarom besloten de adoptie toe te wijzen, ondanks dat de adoptief dochter ten tijde van het verzoek meerderjarig was, en heeft de adoptie uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/684136 / FA RK 24-5993
Beschikking van 27 juni 2025 over de meerderjarige adoptie
in de zaak van:
[verzoeker], hierna te noemen: verzoeker,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna: verzoeker,
advocaat mr. C.H.C. Houben te Leiden,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
-
[de adoptief dochter], hierna te noemen: de adoptief dochter,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
-
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
-
[de biologische vader], hierna te noemen: de biologische vader,
wonende op een onbekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 08 augustus 2024;
  • het bericht met bijlagen van verzoeker van 19 juni 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 juni 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de adoptief dochter;
  • de moeder.
De biologische vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van verzoeker een pleitnota overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De adoptief dochter is geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] als kind van de moeder en de biologische vader.
2.2.
De adoptief dochter is erkend door de biologische vader.
2.3.
Op 18 december 2013 hebben verzoeker en de moeder een samenlevingsovereenkomst gesloten en in 2013 heeft verzoeker een testament opgesteld waarin hij de adoptief dochter als erfgenaam heeft aangewezen.
2.4.
Bij koninklijk besluit van 7 december 2016 is de achternaam van de adoptief dochter gewijzigd in [achternaam] .
2.5.
Verzoeker en de belanghebbenden hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoeker verzoek de adoptie van de adoptief dochter uit te spreken.
3.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:228 lid 1 sub a BW is een voorwaarde voor adoptie onder meer dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is. Vaststaat dat de adoptief dochter ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift meerderjarig was, zodat niet is voldaan aan de in artikel 1:228 lid 1 sub a BW gestelde voorwaarde van minderjarigheid. Hieruit volgt dat adoptie van de adoptief dochter door verzoeker op grond van nationale regelgeving niet mogelijk is.
3.3.
Vervolgens ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of een afwijzing van het verzoek om adoptie in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven van de adoptief dochter en/of verzoeker, als bedoeld in artikel 8 EVRM, met zich brengt en een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW rechtvaardigt. Slechts wanneer sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling gerechtvaardigd.
3.4.
Hoewel adoptie door de wetgever primair wordt gezien als een maatregel van kinderbescherming, gaat adoptie in haar effecten verder dan kinderbescherming alleen. Bovendien grijpt zij in in het afstemmingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouder(s) en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
3.5.
Vooropgesteld wordt dat artikel 8 EVRM niet de strekking heeft een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op de bescherming van het tussen ouders en een door hen geadopteerd kind bestaand gezinsleven worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, nr. R 99/181, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Het buiten toepassing laten van zo'n voorwaarde kan daarom slechts plaatsvinden als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Gebleken is dat de adoptief dochter verzoeker vanaf het moment dat zij ongeveer zes jaar oud was, heeft leren kennen. Verzoeker heeft vanaf dat moment als vader de zorg en opvoeding over de adoptief dochter gedragen. Daardoor is sprake van een hechte, emotionele gezinsband die verzoeker en de adoptief dochter juridisch bevestigd willen zien. Vastgesteld kan worden dat verzoeker samen met de moeder voor de adoptief dochter de belangrijkste opvoeders zijn geweest. Tussen verzoeker, de moeder en de adoptief dochter is sprake van een harmonieuze gezinssituatie. Daarbij heeft de adoptief dochter, dankzij de niet aflatende steun van verzoeker, zich kunnen ontwikkelen tot de persoon die zij vandaag de dag is.
De biologische vader heeft niet tot nauwelijks een rol gespeeld in de opvoeding van de adoptief dochter. Voor zover de biologische vader een rol had in het leven van de adoptief dochter, ging dit gepaard met negatieve ervaringen. De moeder en de biologische vader zijn voor de geboorte van de adoptief dochter uit elkaar gegaan. De moeder heeft zich ondanks het turbulente einde van die relatie ingespannen om het contact tussen de adoptief dochter en de biologische vader in stand te houden. De omgangsafspraken werden structureel niet nagekomen door de biologische vader. Er is nauwelijks contact geweest tussen de adoptief dochter en de biologische vader en als er contact was, kwam dit onverwacht en zorgde het voor veel onrust. De biologische vader heeft toen de adoptief dochter zes à zeven jaar oud was uit het niets een Iraans paspoort aan laten maken en verscheen hij zonder aankondiging op de basisschool van de adoptief dochter. Doordat het contact met de biologische vader onvoorspelbaar was en voor veel angst zorgde, heeft dit er toe geleid dat derden dringend hebben geadviseerd dat moeder en de adoptief dochter op een geheim adres bij verzoeker zijn gaan wonen. Door de komst van verzoeker keerde de rust terug bij de moeder en de adoptief dochter. In 2017/2018 heeft de biologische vader nog een rechtszaak tegen moeder aangespannen. Deze rechtszaak heeft een grote impact gehad op het leven van de adoptief dochter. Door de gebeurtenissen met de biologische vader heeft de adoptief dochter uiteindelijk diverse psychische klachten ontwikkeld. Hierover zijn diverse psychische rapportages overgelegd. De adoptief dochter heeft PTSS klachten, hechtingsangst en verlatingsangst. Hiervoor is de adoptief dochter via de huisarts doorverwezen naar Mentaal Beter&Jong. Al deze klachten zijn te herleiden naar de relatie die zij (niet) met de biologisch vader heeft gehad en hebben ertoe geleid dat de biologische dochter veel moeite heeft met vrienden maken en relaties aangaan. Inmiddels gaat het beter met de adoptief dochter en heeft zij minder last meer van PTSS klachten. Dit komt voort uit de omstandigheid dat er geen contact meer is tussen haar en de biologische vader, zij het verleden met de biologisch vader heeft kunnen verwerken met behulp van gesprekken met schoolmaatschappelijk werk en de fijne thuissituatie met moeder en verzoeker. Dit maakt dat de adoptief dochter de sterke wens heeft om de adoptie plaats te laten vinden. Daar komt bij dat de adoptief dochter tijdens haar minderjarigheid mentaal niet sterk genoeg was voor deze adoptieprocedure. Omdat verzoeker het van belang vond dat de adoptief dochter deze keuze heel bewust moest kunnen maken is gewacht met de adoptieprocedure totdat zij daaraan toe was en totdat zij meerderjarig was. Daarbij heeft verzoeker zich niet gerealiseerd dat dit in beginsel enkel mogelijk is bij minderjarige kinderen. Gezien het vorenstaande is door verzoeker niet eerder een verzoek tot adoptie gedaan.
De psychologische hulpverleningstrajecten hebben ervoor gezorgd dat de adoptief dochter grote stappen voorwaarts maakt. Gebleken is dat zij het hoofdstuk met de biologische vader moeilijk kan afsluiten, omdat sprake blijft van een wettelijke familieband. Hierdoor heeft de adoptief dochter een bijzonder (urgent) belang bij het verzoek, aangezien het ertoe zal leiden dat zij in elk geval meer ruimte heeft om het hoofdstuk met de biologische vader af te sluiten. De adoptief dochter stelt dat zij via dit verzoek een zeer ingrijpend hoofdstuk in haar leven (in elk geval deels) met haar biologische vader zal kunnen afsluiten, alsmede dat zij ook daadwerkelijk ‘tot een gezin’ behoort, zeker nu haar moeder en verzoeker op 13 juli 2025 in het huwelijk zullen treden.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval zoals hiervoor is overwogen, sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van artikel 1:228, eerste lid, sub a BW rechtvaardigen, voor zover die bepaling vereist dat het te adopteren kind ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. Onder de hiervoor vermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat afwijzing van het verzoek tot adoptie van de adoptief dochter door verzoeker een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, meebrengt. Ook aan de overige voorwaarden voor adoptie is voldaan, zodat het verzoek zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de adoptie van de adoptief dochter door verzoeker;
4.2.
gelast de toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de akte van geboorte;
4.3.
draagt de griffier op om niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en als daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag zoals bepaald in artikel 1:20e lid 1 BW.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.Y.A. van Meersbergen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. N.A.J.M. Rasenberg, griffier, op 27 juni 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof [geboorteplaats] . Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.