ECLI:NL:RBROT:2025:10208

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/698592 / JE RK 25-847
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 19 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen verlengd tot 5 juli 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening verlengd tot 5 december 2025. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen, die al geruime tijd onder toezicht staan, een belast verleden hebben en behoefte hebben aan structuur en stabiliteit. De moeder heeft stappen gezet in haar behandeling, maar de kinderrechter oordeelt dat de kinderen nog niet teruggeplaatst kunnen worden. De kinderrechter heeft de GI verzocht om een concreet plan op te stellen voor de toekomst van de kinderen en heeft de betrokken partijen aangespoord om samen te werken in het belang van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/698592 / JE RK 25-847
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
bijgestaan door advocaat mr. F. Pool, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2] .
[naam pleegvader] en [naam pleegmoeder] ,
hierna te noemen de pleegmoeder en de pleegvader, tezamen de pleegouders, wonende in [woonplaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 april 2025;
  • de toetsing van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 april 2025;
- brief van de moeder van 19 juni 2025 zoals ter zitting voorgelezen en nagezonden aan de rechtbank.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. Krol (waarnemend voor kantoorgenoot mr. F. Pool);
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam] ;
- de pleegouders.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . De moeder is belast met het gezag over [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de pleegouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 juni 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 5 juli 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij diezelfde beschikking van 28 juni 2024 de machtiging verlengd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 5 juli 2025.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van één jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht dit als volgt toe. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich goed bij de pleegouders. Op dit moment gaan de kinderen nog naar dezelfde dagbesteding als voorheen, maar dit zal binnenkort wijzigen naar een andere dagbesteding en een school voor speciaal basisonderwijs in de buurt van de pleegouders. Vermoedelijk zal dit zowel voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als voor de pleegouders meer rust brengen omdat de reisafstand korter is. Sinds medio februari 2025 is de (onbegeleide) omgang met de moeder weer opgestart, bovenop de omgang met de vader die is blijven doorlopen. Moeder is opgenomen geweest en was daardoor tijdelijk uit beeld. Gezien wordt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beter verzorgd zijn sinds de moeder aansluit bij de omgangsmomenten met vader. Recent heeft echter een incident tussen de ouders plaatsgevonden. Moeder was voornemens, zonder overleg met de GI, tijdens een omgangsmoment haar nieuwe partner te introduceren aan de kinderen, waarop de vader ernstig bedreigende uitlatingen deed richting de moeder en haar nieuwe partner. De moeder heeft omwille hiervan het bezoek niet door laten gaan en dit was heftig voor de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan reeds geruime tijd onder toezicht en verblijven inmiddels in een perspectief biedend pleeggezin. Mede omwille van de kwetsbaarheid die de kindeigen problematiek en achtergrond van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met zich meebrengt, moet goed onderzocht worden of de moeder in voldoende mate over opvoedvaardigheden beschikt om in de bijzondere opvoedbehoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien. Vanwege detentie en behandeling van de moeder was onderzoek hiernaar eerder nog niet mogelijk. De komende periode moet het opgroeiperspectief van de kinderen duidelijk worden, mogelijk middels systeemtherapie of een gezinsopname. Het eerdere onderzoek van het KSCD betrof geen beslissingsondersteunend onderzoek. Momenteel ligt er nog geen concreet plan van aanpak. Omdat er sprake was van wisselende (on)bereikbaarheid en wisselende opstelling van de moeder, moest het bestaande plan telkens aangepast worden en is er nog niets van de grond gekomen. Voor er vervolgstappen worden gezet, is het van belang om te zien hoe betrouwbaar en bestendig het contact met de moeder en de vader is.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Primair wordt door en namens de moeder verzocht het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Onduidelijk is op welke informatie het verzoek van de GI is gestoeld, nu het KSCD-rapport niet als dossierstuk is meegestuurd en een concreet plan voor de invulling van de ondertoezichtstelling nog ontbreekt. Subsidiair wordt verzocht het verzoek toe te wijzen voor een kortere duur dan verzocht. De door de GI geformuleerde doelen zijn te algemeen en bieden onvoldoende houvast aan de betrokken partijen. Daarnaast blijft onduidelijk welke concrete stappen de GI inmiddels heeft ondernomen. De moeder heeft een breed scala aan therapieën gevolgd en deze ook binnen het vrijwillig kader doorgezet. De behandeling van de moeder zal binnenkort worden afgerond omdat de doelstellingen zijn behaald. Deze inspanningen krijgen echter onvoldoende erkenning in de onderliggende stukken van het verzoek. Namens de moeder wordt verzocht om de regie over te nemen van de GI, dan wel de GI te verplichten tot het formuleren van concrete richtlijnen die gericht zijn op een terugplaatsing van de kinderen. Het wettelijk uitgangspunt is immers duidelijk: terugplaatsing dient plaats te vinden, tenzij zwaarwegende bezwaren zich daartegen verzetten. De moeder maakt zich ernstige zorgen over de hechtingsproblematiek van de kinderen, hetgeen de noodzaak tot een terugplaatsing des te urgenter maakt. De GI is onvoldoende op de hoogte van de situatie en voert geen regie. Hoewel de moeder erkent en waardeert dat de pleegouders in een moeilijke periode de zorg voor de kinderen op zich hebben genomen, wenst zij deze verantwoordelijkheid weer zelf op zich te nemen. Het recente incident waarbij het bezoek met de kinderen niet doorging, heeft ook haar overvallen. Zij had niet voorzien dat de vader zo heftig zou reageren. Zij heeft het bezoek afgezegd omwille van de veiligheid van de kinderen, niet gelet op haar eigen belangen. Als zij had geweten welk effect deze beslissing op de kinderen zou hebben, had zij mogelijk anders gehandeld. De moeder was er niet van op de hoogte dat zij de GI hierover moest inlichten en heeft daar ook niet bij stilgestaan. De moeder heeft de kinderen van haar nieuwe partner, met wie zij eind dit jaar wil gaan trouwen, ook al ontmoet en dit verliep soepel. Zij had het beeld dat dit bij een ontmoeting van de partner met haar kinderen ook zo zou verlopen. De sleutel ligt in een betere communicatie tussen alle betrokkenen: de moeder vormt al geruime tijd een team met de pleegouders en hierin moet de GI ook betrokken worden.

5.Het standpunt van de pleegouders

5.1.
De pleegouders hebben ter zitting het volgende naar voren gebracht. De kinderen geven aan graag naar de moeder en de vader te willen. Er is verbetering zichtbaar in de verzorging van de kinderen sinds de moeder aansluit bij de omgangsmomenten met de vader. De kindeigen problematiek en achtergrond van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] brengt echter met zich mee dat zij structuur en voorspelbaarheid nodig hebben. Als de kinderen met onverwachtse gebeurtenissen worden geconfronteerd, bijvoorbeeld bij het recente incident, kunnen zij hierna totaal verloren zijn: zij kwamen toen de dag bijna niet meer door en [minderjarige 2] sliep niet meer. De kinderen hebben zodanige hechtingsproblematiek dat dit ook binnen de stabiliteit van het pleeggezin uitdagingen met zich meebrengt. De pleegouders hebben de indruk dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de opvoedbehoeften van de kinderen en hiermee haar eigen behoeften laat prevaleren. De pleegouders willen graag met de GI, de hulpverlening en de moeder één team vormen in het belang van de kinderen. De komende tijd achten de pleegouders het van belang dat de kinderen vanuit een veilige en stabiele basis kunnen wennen aan de nieuwe dagbesteding. Een thuisplaatsing is altijd het doel, zo ook bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar dit moet wel veilig en zorgvuldig gebeuren en moet aansluiten bij de behoeften van de kinderen. Zover is het in deze situatie nog niet.

6.De beoordeling

6.1.
Gelet op het feit dat ter zitting geen verweer is gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling als onweersproken worden verlengd voor de verzochte duur van één jaar. [1]
6.2.
De kinderrechter is van oordeel dat ook aan de voorwaarden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan. [2] De kinderen kennen een belast verleden in een verwaarlozende en onveilige opvoedingsomgeving, huiselijk geweld en ouders die onvoldoende beschikbaar voor hen waren. De kinderen kampen daardoor met trauma- en hechtingsproblematiek en hebben een bovengemiddelde opvoedbehoefte. Zij hebben veel structuur en voorspelbaarheid nodig. Er zijn nog altijd ernstige zorgen omtrent hun sociaal-emotionele ontwikkeling en gedragsproblemen en zelfs binnen de stabiliteit in het huidige pleeggezin kunnen de kinderen volledig ontregelen als er iets gebeurt dat zij niet verwachten.
6.3.
Het is positief dat de moeder goede stappen heeft gezet, maar dit maakt niet dat de kinderen nu teruggeplaatst kunnen worden. De kinderen zijn al lang uit huis geplaatst en de moeder is langere periodes niet in beeld geweest. De omgang met de moeder is pas sinds enkele maanden weer opgestart en er moet eerst goed onderzocht worden of de moeder in staat is om bij de bovengenmiddelde opvoedbehoefte van de kinderen aan te sluiten en of zij hen een veilige, gestructureerde en stabiele opvoedsituatie kan bieden. De kinderrechter uit in dat opzicht haar zorgen over de gang van zaken rond de geplande ontmoeting van de kinderen met de nieuwe partner van de moeder. De kinderrechter snapt die wens van de moeder, maar vindt het zorgelijk dat de moeder in dit opzicht een parallel trekt met de ontmoeting tussen haar en de kinderen van de nieuwe partner, nu die kinderen - voor zover bekend - niet kampen met een langdurige uithuisplaatsing, een fors belast verleden en de trauma- en hechtingsproblematiek waar [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wel mee kampen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn zeer beschadigde kinderen die nu in een stabiele opvoedsituatie zitten en een mislukte thuisplaatsing moet koste wat kost voorkomen worden. De kinderrechter is van oordeel dat de komende periode moet worden onderzocht wat het opvoedperspectief van de kinderen is. Het is van belang dat de GI een concreet plan opstelt, waarbij ook aandacht komt voor de rol van de vader, zodat voor alle partijen inzichtelijk is wat er dient te gebeuren. Het is positief dat alle betrokkenen bereid zijn zich hiervoor in te zetten. De kinderrechter vraagt de moeder, haar advocaat en de pleegouders hierbij actief mee te denken met de GI en zich als team in te zetten in het belang van de kinderen. De kinderrechter merkt ten slotte op dat zij, gelet op de complexiteit van de situatie en de ernst van de problematiek, aan een beslissingsondersteunend onderzoek van het KSCD denkt om het opvoedperspectief van de kinderen te bepalen.
6.4.
Gelet op het voorgaande, is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk. De kinderrechter acht het van belang om een vinger aan de pols te houden en over ongeveer vier maanden te bekijken welke stappen er dan zijn gezet. De kinderrechter verlengt daarom de machtiging uithuisplaatsing door de duur van vijf maanden en zal het verzoek voor het overige aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
6.5.
De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk één week voor de hierna te noemen zittingsdatum te rapporteren over de actuele stand van zaken en daarin aan te geven of het overige deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd en of er andere processuele wensen zijn.
6.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 5 juli 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 5 december 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
en alvorens verder te beslissen:
7.4.
houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de vader, de moeder en de pleegouders in deze zaak zal plaatsvinden op
27 oktober 2025 te 13:30 uurbij de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in het gerechtsgebouw aan
Wilhelminaplein 100 / 125 te Rotterdam;
7.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.L. Pöll, kinderrechter;
7.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de vader, de moeder, mr. F. Pool en de pleegouders;
7.7.
verzoekt de GI de verzochte briefrapportage uiterlijk één week voor de genoemde datum aan de kinderrechter (met afschrift aan de vader, de moeder, mr. F. Pool en de pleegouders) te doen toekomen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Vos als griffier, en op schrift gesteld op 26 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.