ECLI:NL:RBROT:2025:10239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/696719 / HA RK 25-282
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor bij gebrek aan belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, wonende te Hoogblokland en vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Meeuwsen, heeft het verzoek ingediend tegen verweerster, eveneens wonende te Hoogblokland en vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Steenbeek. Het verzoekschrift is op 24 maart 2025 ingekomen, gevolgd door een verweerschrift op 16 juli 2025 en een mondelinge behandeling op 30 juli 2025.

Verzoeker verzoekt de rechtbank om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, omdat hij het niet eens is met de beoordeling van zijn verzekeraar ASR, die beide partijen aansprakelijk heeft gesteld voor een ongeval. Verzoeker wil in rechte laten vaststellen dat hij geen schuld heeft aan het ongeval en wil verweerster en zichzelf als getuigen laten horen. De rechtbank oordeelt echter dat het verzoek wordt afgewezen, omdat het gebrek aan belang bij de procedure tegen verweerster blijkt. Het uiteindelijke geschil betreft de dekking of het eigen risico van verzoeker in relatie tot ASR, en niet verweerster.

De rechtbank heeft verzoeker in het ongelijk gesteld en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.737,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. P. de Bruin.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/696719 / HA RK 25-282
Beschikking van 22 augustus 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Hoogblokland,
verzoeker,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[verweerster],
wonende te Hoogblokland,
verweerster,
advocaat mr. T. Steenbeek te Tilburg.
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ingekomen op 24 maart 2025, met producties 1 en 2;
  • het verweerschrift ingekomen op 16 juli 2025, met productie 1;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 30 juli 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. Meeuwsen.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
2.2.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd

3.1.
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van het verzoek, omdat het verzoek is gericht tegen [verweerster] en zij in het werkgebied van deze rechtbank woont.
Het verzoek wordt afgewezen
3.2.
[verzoeker] en [verweerster] zijn tegen elkaar aangebotst terwijl zij beiden aan het parkeren waren. Partijen hebben een schadeformulier ingevuld. ASR, de verzekeraar van [verzoeker], heeft vervolgens geoordeeld dat beide partijen (voor de helft) aansprakelijk zijn voor het ongeval. [verzoeker] heeft zijn schade vergoed gekregen. Vanwege de gedeelde aansprakelijkheid heeft ASR het eigen risico van [verzoeker] voor de duur van twee jaar verhoogd naar € 500,- in plaats van € 0,-, en is [verzoeker] een trede gedaald op de ‘no-claimladder’.
3.3.
In zijn verzoekschrift schrijft [verzoeker] dat hij zich niet kan vinden in de beoordeling van ASR dat beide partijen voor de helft aansprakelijk zijn (en de gevolgen daarvan). Daarom wil hij in rechte laten vaststellen dat hij geen schuld heeft aan het ongeval, en daartoe [verweerster] en zichzelf als getuigen doen laten horen.
3.4.
Pas tijdens de mondelinge behandeling stelt [verzoeker] voor het eerst dat een vervolgprocedure zich ook tot [verweerster] zou kunnen richten, in die zin dat een verklaring voor recht zou kunnen worden gevorderd over de verdeling van de aansprakelijkheid. Echter, [verzoeker] houdt ook en voornamelijk vast aan zijn eerdere standpunt. Mr. Meeuwsen schrijft in zijn spreekaantekeningen immers dat “
het uiteindelijke geschil van [verzoeker]” is tussen hem en “
zijn verzekeraar over de dekking of het eigen risico” en dat [verzoeker] zijn eigen positie wil kunnen onderbouwen voor bijvoorbeeld “
een (mogelijke) procedure tegen zijn verzekeraar”.
3.5.
Uit dit alles blijkt dat het geschil in een eventueel nog te volgen bodemprocedure zich tot ASR richt, en niet tot [verweerster]. Daarom heeft [verzoeker] geen belang bij een voorlopige bewijsverrichting in een procedure tegen [verweerster]. Deze verzoekschriftprocedure heeft [verzoeker] echter wel tegen [verweerster] gericht, en niet tegen ASR. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] dan ook af bij gebrek aan belang daarbij (artikel 196 lid 2 sub b Rv).
Veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten
3.6.
[verzoeker] is in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen (artikel 289 Rv). De proceskosten van [verweerster] worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 × tarief II € 614,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.737,00
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.7.
De rechtbank verklaart de proceskostenveroordeling in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad (artikel 288 Rv).

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 1.737,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoeker] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling in 4.2. van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025.
[3718/2009]