ECLI:NL:RBROT:2025:10394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/701309 / FA RK 25-4498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij opname zonder juridische titel in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2025 een beschikking gegeven in een schadevergoedingsverzoek op basis van artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, geboren in 1953, was met een crisismaatregel opgenomen bij een zorgaanbieder, maar er was geen juridische titel voor haar opname na afloop van de eerste crisismaatregel. De officier van justitie had geen verzoek tot voortzetting ingediend, waardoor verzoekster zonder titel was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor het nagaan of er een titel is voor verplichte zorg en dat de zorgaanbieder niet kon vertrouwen op de verwachting dat de officier van justitie een verzoek zou indienen. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 200,-, gebaseerd op de oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken, die een bedrag van € 100,- per dag voor een opname zonder titel vaststelden. De zorgaanbieder had verweer gevoerd, maar de rechtbank verwierp dit en oordeelde dat de immateriële schade van verzoekster voldoende was onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/701309 / FA RK 25-4498
Beschikking betreffende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1953, [geboorteplaats] ,
hierna: verzoekster,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam.
Belanghebbenden:
  • [zorgaanbieder] te [plaats 2] (hierna: zorgaanbieder);
  • de geneesheer-directeur van de zorgaanbieder.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoekster, ingekomen op 12 juni 2025; en
  • het verweerschrift van de zorgaanbieder, ingekomen op 19 juni 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden bij betrokkene thuis op 1 juli 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoekster met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [persoon A] en [persoon B] , juristen, beiden verbonden aan de zorgaanbieder.

2.Feiten

2.1.
De burgemeester van de [gemeente] heeft op 16 mei 2025 om 18.59 uur ten aanzien van verzoekster een crisismaatregel genomen voor de duur van drie dagen (hierna: de eerste crisismaatregel).
2.2.
In het kader van de eerste crisismaatregel is verzoekster op 16 mei 2025 opgenomen bij de zorgaanbieder.
2.3.
De officier van justitie heeft geen verzoek voor een voortzetting van deze crisismaatregel bij deze rechtbank ingediend.
2.4.
Op 21 mei 2025 heeft de burgemeester van de [gemeente] om 19.45 uur opnieuw ten aanzien van verzoekster een crisismaatregel genomen voor de duur van drie dagen (hierna: de tweede crisismaatregel).
2.5.
De tweede crisismaatregel is op 26 mei 2025 door rechtbank Rotterdam voortgezet voor de duur van drie weken.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoekster stelt dat de zorgaanbieder de wet niet in acht heeft genomen bij de toepassing van verplichte zorg op verzoekster en zij verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz. Verzoekster voert daartoe aan dat artikel 8:7 lid 2 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder uitsluitend de vormen van verplichte zorg verleent die zijn opgenomen in de crisismaatregel. Verzoekster is van 19 mei 2025 18.59 uur (afloop eerste crisismaatregel) tot 21 mei 2025 om 19.45 uur (start tweede crisismaatregel) zonder titel opgenomen gehouden bij de zorgaanbieder.
3.2.
Verzoekster stelt immateriële schade te hebben geleden in de vorm van spanning en frustratie door de opname op een gesloten afdeling zonder titel. Verzoekster verwijst naar de oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken en begroot de schade op € 100,- per dag. Omdat het gaat om twee volle dagen, van 19 mei 2025 18.59 uur (afloop eerste crisismaatregel) tot 21 mei 2025 om 19.45 uur verzoekt verzoekster dus een schadevergoeding van in totaal € 200,-.
3.3.
De zorgaanbieder voert gemotiveerd verweer, stelt dat er geen aanleiding bestaat om een schadevergoeding toe te kennen en verzoekt om afwijzing van het verzoek. Subsidiair stelt de zorgaanbieder dat het bedrag verlaagd moet worden tot een bedrag van € 50,-.

4.Beoordeling

Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz kan betrokkene, indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke, de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
Artikel 7:5 sub a. Wvggz bepaalt dat een crisismaatregel vervalt, indien de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel bij de rechter onder toepassing van artikel 7:7 Wvggz heeft ingediend, in welk geval de crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:8, derde lid van de Wvggz.
4.3.
Artikel 7:7 lid 1 Wvggz bepaalt dat indien de officier van justitie na ontvangst van de in artikel 7:2, tweede lid, van de Wvggz bedoelde bescheiden van oordeel is dat ten aanzien van betrokkene de grondslag voor het nemen van een crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, van de Wvggz aanwezig is, hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van deze stukken die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is, bij de rechter een verzoekschrift in voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel voor betrokkene indient.
4.4.
Artikel 8:7 lid 2 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder, naast de tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:3 Wvggz, uitsluitend de vormen van verplichte zorg verleent die zijn opgenomen in de crisismaatregel. In HR 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:394 oordeelde de Hoge Raad dat uit het stelsel van de Wvggz volgt dat ook sprake is van handelen in strijd met art. 8:7 lid 2 Wvggz in het geval dat zonder titel verplichte zorg wordt verleend en dat de wetgever in deze bepaling tot uitdrukking heeft gebracht dat de zorgaanbieder ook tot taak heeft om ervoor te zorgen dat geen verplichte zorg wordt verleend waaraan geen titel ten grondslag ligt.
Toepassen verplichte zorg
4.5.
Niet in geschil tussen partijen is dat de wet in dit geval niet in acht is genomen.
4.6.
De rechtbank verwerpt het betoog van de zorgaanbieder dat deze normschending niet aan de zorgaanbieder kan worden toegerekend.
4.6.1.
De zorgaanbieder stelt dat uit Khonraad (een systeem voor informatieregistratie en uitwisseling in de verplichte ggz) blijkt dat op 16 mei 2025 om 18.59 uur de nodige informatie aan het Openbaar Ministerie is verstrekt. De zorgaanbieder mag er, gelet op de jarenlange ervaring met dit systeem, op vertrouwen dat de officier van justitie een verzoek voor voorzetting van de crisismaatregel indient. Dat hoeft niet te worden gecontroleerd.
4.6.2.
De rechtbank verwerpt dit betoog, omdat het miskent dat zorgaanbieder
zelfverantwoordelijk is voor het nagaan of er een titel is voor verplichte zorg. Op zich is het niet vreemd dat de zorgaanbieder, gezien jarenlange ervaring, verwacht dat de officier van justitie een verzoek indient, maar die verwachting is niet voldoende. Als de zorgaanbieder het niet controleert, dan neemt zij een risico waarvan de gevolgen aan haar kunnen worden toegerekend als het risico zich verwezenlijkt.
4.6.3.
Het kan anders liggen in de situatie waarin de zorgaanbieder actief navraag doet of een verzoek tot verlenging is ingediend en vervolgens foutief wordt voorgelicht. Die situatie doet zich hier echter niet voor.
Hoogte van de schadevergoeding
4.7.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoekster moet stellen dat zij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen haar schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 lid 2 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, zolang er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is.
4.8.
Verzoekster stelt dat bij haar sprake was van spanning en frustratie. Niet gebleken is dat verzoekster na het aflopen van de crisismaatregel zelf direct wist dat er geen geldige juridische titel was. Volgens de advocaat heeft zij verzoekster op de hoogte gebracht, rond het moment dat de tweede crisismaatregel werd genomen. De spanning en frustratie is vervolgens ontstaan en heeft er zelfs toe geleid dat verzoekster niet bij de zitting over de voortzetting van de tweede crisismaatregel aanwezig wilde zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster hiermee voldoende onderbouwd dat zij vanwege de opname zonder juridische titel immateriële schade heeft geleden.
4.9.
De zorgaanbieder stelt dat het feitelijk verloop van de opname niet is beïnvloed. Immers, zou er tijdig bij de eerste crisismaatregel al een verzoek zijn ingediend, dan was de opname net zo goed voortgezet en uit de voorzetting van de tweede crisismaatregel volgt dat de rechter van oordeel was dat aan de materiële eisen was voldaan.
4.9.1.
De rechtbank verwerpt dit betoog, omdat het voor (spanning en frustratie bij) een betrokkene wezenlijk uitmaakt of de opname wordt gedekt door een titel of niet.
4.10.
Tegen deze achtergrond kan worden overgegaan tot het toekennen van een schadevergoeding.
4.11.
In juli 2024 zijn de Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken (hierna: de oriëntatiepunten) van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familierecht (LOVF) op www.rechtspraak.nl gepubliceerd. De oriëntatiepunten bieden een handvat, waarvan kan worden afgeweken als omstandigheden van de zaak daartoe aanleiding geven. Voor de situatie waarin een opname zonder geldige titel, wordt in de oriëntatiepunten een bedrag van € 100,- per dag genoemd.
4.12.
De rechtbank ziet in de omstandigheden geen aanleiding om van de oriëntatiepunten af te wijken.
4.12.1.
De zorgaanbieder heeft betoogd dat het schadevergoedingsbedrag gematigd moet worden tot een bedrag van € 50,-, omdat later gebleken is dat de crisismaatregel en de voortzetting hiervan nog altijd noodzakelijk waren en dat medisch zorgvuldig en in het belang van verzoekster is gehandeld. Dit betoog wordt gepasseerd, omdat het niet afdoet aan het feit dat er geen titel was voor verplichte zorg. Bovendien is de rechterlijke toets door de gang van zaken vertraagd.
4.12.2.
De rechtbank zal conform de oriëntatiepunten een bedrag van € 100,- per dag toekennen. Omdat verzoekster twee dagen zonder titel opgenomen is geweest, bedraagt de schadevergoeding in totaal € 200,-.
Proceskosten
4.13.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling van een bedrag van € 200,- aan verzoekster;
5.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van A.M.M. Wassenberg, griffier op 22 juli 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoekster en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.