ECLI:NL:RBROT:2025:10406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
10-079455-24, 10-083766-21 (TUL VV)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit en verdovende middelen met verwerping van rechtmatigheidsverweer

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wapenbezit en het aanwezig hebben van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam voor de rechtbank na een doorzoeking van de woning van de verdachte op 5 maart 2024, waarbij verschillende wapens en verdovende middelen werden aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie de doorzoeking correct had gevorderd en dat de rechter-commissaris de vordering had goedgekeurd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het bezit van een omgebouwd gaspistool en een hoeveelheid harddrugs. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en een positieve ontwikkeling in zijn leven, en besloot om een taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de feiten na het eindigen van de proeftijd waren gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10-079455-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10-083766-21
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
raadsman mr. R.B. Venema, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
10-083766-21.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Verweer vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv (feiten 1 t/m 5)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de doorzoeking in de woning van de verdachte onrechtmatig is geweest. Hiertoe is aangevoerd dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat de daarvoor verleende machtiging volgens de daartoe gestelde voorschriften op grond van artikel 110 Sv is verleend, in het bijzonder dat deze door de officier van justitie wordt gevorderd. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. Om dit nadeel te herstellen, verzoekt de verdediging om alle onderzoeksbevindingen die zijn opgetekend over de doorzoeking van de woning en de aldaar aangetroffen goederen, uit te sluiten van het bewijs.
De bewijsuitsluiting dient tot de conclusie te leiden dat ter zake van de feiten 1 tot en met 5 integrale vrijspraak volgt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de rechter-commissaris op grond van artikel 110 Sv de bevoegdheid heeft om, op vordering van de officier van justitie, ter inbeslagneming een plaats te doorzoeken. De officier van justitie heeft op 5 maart 2024 mondeling gevorderd het pand aan [adres 2] te [plaats 2] te doorzoeken. De rechter-commissaris heeft deze vordering vervolgens toegewezen. Op 18 maart 2024 heeft de officier van justitie de mondelinge vordering schriftelijk bevestigd en ter onderbouwing daarvan een proces-verbaal, met daarin de redengevende feiten omstandigheden, overlegd. De rechtbank acht de rechtmatigheid van de beslissing voldoende onderbouwd, gelet op deze vastlegging van de vordering van de officier van justitie en van de beslissing van de rechter-commissaris, die tevens is getoetst bij het bevel inbewaringstelling.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het gevoerde bewijsverweer en acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hieronder (nader) is bewezenverklaard.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat niet alle aangetroffen verdovende middelen, zoals ten laste gelegd, gevonden zijn in de slaapkamer van de verdachte. Nu niet onderzocht is of de verdachte ook gebruik heeft gemaakt van andere ruimtes in de woning dan zijn slaapkamer, kan niet vastgesteld worden dat hij van de in een van die andere ruimtes gevonden middelen wetenschap, of dat hij daarover beschikkingsmacht heeft gehad. Gelet hierop kan slechts bewezen worden dat hij een hoeveelheid van 2,5 gram 3-CMC en 0,9 gram MDMA voorhanden heeft gehad.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat in de woning waar de verdachte is aangehouden verschillende hoeveelheden 3-CMC, MDMA en cocaïne zijn aangetroffen. Deze verdovende middelen zijn aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte op de zolder (aangeduid als ruimte 3) en in een andere kamer op de eerste verdieping van de woning (aangeduid als ruimte 2). De rechtbank overweegt dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij alle aangetroffen verdovende middelen in een tas heeft gevonden en dat hij deze vervolgens uit nieuwsgierigheid mee naar huis heeft genomen. Hij heeft op een herhaalde vraag naar goederen die onder andere in ruimte 2 op de eerste verdieping zijn gevonden, geantwoord: “die heb ik allemaal in die tas gevonden.” Wat er verder ook zij van deze verklaring, de verdachte heeft daarbij geen onderscheid gemaakt tussen de aangetroffen verboden middelen zodat onaannemelijk is dat hij niet al deze verdovende middelen voorhanden heeft gehad. Dat maakt dat, anders dan de verdediging, de rechtbank van oordeel is dat de verdachte alle ten laste gelegde hoeveelheden verdovende middelen bewust aanwezig heeft gehad en dat hij hierover heeft kunnen beschikken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank ten aanzien van feit 3 de inhoud van de hiervoor onder 4.3.2. aangehaalde verklaring van de verdachte opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen ten aanzien van de overige feiten, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan nu de verdachte het bewezen verklaarde voor het overige heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op
of omstreeks5 maart 2024 te [plaats 2]
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder I van de Wet wapens en
munitie, te
weteneen vuurwapen in de zin van artikel I onder 3 van die wet in de vorm
van een
(omgebouwd
) (gas
)pistool van het merk Umarex, model Walther P99,
kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op
of omstreeks5 maart 2024 te [plaats 2]
opzettelijk
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijkaanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 83,45 gram
, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks5 maart 2024 te [plaats 2]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer
22,3 gram, in elk geval een hoeveelheid21,7 gramvan een materiaal bevattende
3-CMC [3-chloormethcathinon, clofedron) en
/of
- ongeveer 2,4 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
/of
- ongeveer 3 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan materiaal bevattende cocaïne
zijnde 3-CMC (3-chloormethcathinon, clofedron) en/of MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of cocaïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op
of omstreeks5 maart 2024 te [plaats 2]
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid I categorie I, onder 7° van de Wet wapens en
munitie gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie,
te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig
op een wapen gelijkt dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een
nabootsing van een pistool welke door de vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool merk Colt model
1911-A I Rail Gun voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks5 maart 2024 te [plaats 2]
munitie in de zin van artikel l onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van die wet, te weten
- 24 stuks knal patronen van het kaliber 9 mm P.A. en
/of
- 13 stuks kogelpatronen van het kaliber 9 mm en
/of
- 20 stuks kogelpatronen van het kaliber 7.65mm en
/of
- l stuks kogelpatroon van het kaliber .380 auto
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

4.handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

5.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden wapen- en drugsbezit. In zijn woning zijn een hoeveelheid harddrugs (cocaïne, MDMA en 3-CMC) en softdrugs (hash, in de tenlastelegging hasjiesj genoemd) aangetroffen. Het is algemeen bekend dat deze drugs bij intensief gebruik ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor gebruikers en dat de handel daarin gepaard gaat met diverse andere vormen van ondermijnende criminaliteit, waaronder geweldsfeiten.
Daarnaast heeft de verdachte een omgebouwd gaspistool met (deels) bijbehorende munitie en een nabootsing van een pistool aanwezig gehad in zijn woning. Het ongecontroleerde bezit van wapens vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt gevoelens van onveiligheid teweeg. Mede gelet op de toename van het vuurwapenbezit in de maatschappij en het hoge gevaarzettende karakter daarvan dient daarom streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ten tijde van het plegen van deze strafbare feiten liep de verdachte daarnaast in een proeftijd voor een veroordeling in 2022 voor andersoortige feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 7 maart 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Hierin was te lezen dat op de verschillende leefgebieden er sprake leek te zijn van (een mate van) stabiliteit. De verdachte woonde toen thuis, had dagbesteding in de vorm van werk en er leekt geen sprake van verslavingsproblematiek of problemen in het psychosociaal functioneren. In het verleden is de verdachte begeleid door de jeugdreclassering en dit traject is positief afgerond. Er is reeds sprake van een opgelegd reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de reclassering zag blijkens het rapport dit moment geen meerwaarde in aanvullende interventies. De rechtbank heeft ter zitting kennis genomen van de inhoud van het strafvonnis van het gerechtshof Den Haag van 26 maart 2025. Daaruit volgt dat de verdachte is ingebed in ambulante zorg van Homerun (op basis van een WMO-indicatie), dat hij wekelijks wordt gezien door [persoon A] , outreachend ambulant begeleider (ter zitting ondersteunend aanwezig), dat hij hulp krijgt bij het afbetalen van zijn schulden en het zoeken naar werk, begeleiding krijgt in het verwerken van traumatische ervaringen en ook van zijn familie steun ervaart. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard niet meer te blowen en op zoek te zijn naar een eigen woonplek, omdat hij op dit moment geen vaste verblijfplaats heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de ernst van het de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de officier van justitie ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De verdachte heeft sinds het opleggen van het reclasseringstoezicht in 2024 een voorzichtig positieve ontwikkeling doorgemaakt. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij afstand gedaan heeft van het criminele milieu waarin hij zich bevond en dat hij gemotiveerd is om de stijgende lijn door te zetten. In plaats van een gevangenisstraf legt de rechtbank daarom een taakstraf op. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd om de verdachte op het rechte pad te houden en hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 1 december 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met geweld, poging afpersing en openlijke geweldpleging in vereniging (driemaal) veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 60 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte groot 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 28 februari 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering af te wijzen. Uit het strafblad van de verdachte volgt dat de ten laste gelegde feiten in de zaak onder 10-079455-24 zijn gepleegd na het eindigen van zijn proeftijd. Het is daarom niet opportuun om de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel dient te worden afgewezen gelet op de ouderdom van de veroordeling.
8.4.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de hierboven bewezen verklaarde feiten gepleegd zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden
gelast. De rechtbank overweegt echter dat het niet langer opportuun is om deze
gevangenisstraf alsnog ten uitvoer te leggen nu deze straf opgelegd is voor feiten die de verdachte in 2021 heeft gepleegd. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 26 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
112 (honderdtwaalf) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
56 (zesenvijftig) dagen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel onder parketnummer 10-083766-21.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en M. Hulshof, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.C. van Beek en I. Bezemer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en griffier mr. D.C. van Beek zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te [plaats 2]
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid I categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te een vuurwapen in de zin van artikel I onder 3 van die wet in de vorm
van een (omgebouwd) (gas)pistool van het merk Umarex, model Walther P99,
kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2.
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te [plaats 2]
opzettelijk
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 83,45 gram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te [plaats 2]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 22,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
3-CMC [3-chloormethcathinon, clofedron) en/of
- ongeveer 2,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/ of
- ongeveer 3 gram, in elk geval een hoeveelheid van materiaal bevattende cocaïne
zijnde 3-CMC (3-chloormethcathinon, clofedron) en/of MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of cocaïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
4.
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te [plaats 2]
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid I categorie I, onder 7° van de Wet wapens en
munitie gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie,
te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig
op een wapen gelijkt dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een
nabootsing van een pistool welke door de vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool merk Colt model
1911-A I Rail Gun
voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )
5.
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te [plaats 2]
munitie in de zin van artikel l onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van die wet, te weten
- 24 stuks knal patronen van het kaliber 9 mm P.A. en/of
- 13 stuks kogelpatronen van het kaliber 9 mm en/of
- 20 stuks kogelpatronen van het kaliber 7.65mm en/of
- l stuks kogelpatroon van het kaliber .380 auto
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid l Wet wapens en munitie )