In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, heeft de kantonrechter op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als '[eiseres]', en haar verhuurder, JB Invest B.V. De huurder heeft sinds 1 maart 2024 een woning gehuurd van JB Invest, maar is in huurachterstand geraakt. De rechtbank had eerder op 11 juli 2025 een vonnis gewezen waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. Dit vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder niet hoefde te wachten op de uitkomst van een hoger beroep dat de huurder had ingesteld tegen dit vonnis.
In het kort geding dat volgde, vroeg de huurder om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar de kantonrechter wees deze eis af. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door de verhuurder, omdat het vonnis correct was en er geen feitelijke of juridische misslagen waren aangetoond. De huurder had onvoldoende onderbouwd dat er na het vonnis nieuwe feiten waren die een noodtoestand zouden creëren, waardoor de ontruiming onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter concludeerde dat de belangen van de kinderen van de huurder ook adequaat waren meegewogen in de eerdere uitspraak.
De proceskosten werden toegewezen aan de verhuurder, omdat de huurder ongelijk kreeg in deze procedure. De kantonrechter begrootte de kosten op € 50,- aan onkosten voor de verhuurder, die zonder gemachtigde procedeerde. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.