ECLI:NL:RBROT:2025:10440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/683893 / HA ZA 24-687
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling aanbetaling na ontbinding overeenkomst met verrekeningsverweer en schade in reconventie

In deze zaak vordert de rechtspersoon I.M.O. INDUSTRIAL MOBILIZATION OFFICE E.K., gevestigd in Duitsland, terugbetaling van een aanbetaling van € 77.000,- na de ontbinding van een overeenkomst voor de levering van een Crabtree-machine. De gedaagde, een eenmanszaak, voert een verrekeningsverweer aan en vordert schadevergoeding in reconventie. De rechtbank Rotterdam heeft op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst is ontbonden en dat de gedaagde de aanbetaling moet terugbetalen. Het verrekeningsverweer van de gedaagde wordt afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn schadeclaim. De rechtbank wijst de vorderingen van I.M.O. toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van € 30.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering in reconventie van de gedaagde wordt afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat er geen onrechtmatig handelen van I.M.O. heeft plaatsgevonden. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/683893 / HA ZA 24-687
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
I.M.O. INDUSTRIAL MOBILIZATION OFFICE E.K.,
gevestigd te Wesel, Duitsland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. R. Slotboom,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat voorheen: mr. J.P. Vandervoodt (onttrokken).
Partijen worden hierna ‘IMO’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De zaak in het kort

IMO vordert terugbetaling van een aanbetaling na de ontbinding van een overeenkomst. Daarnaast vordert IMO de beslagkosten en de proceskosten. [gedaagde] betwist niet dat de aanbetaling moet worden terugbetaald, maar voert het verweer dat hij schade heeft geleden door onrechtmatig handelen van IMO en dat hij die schade kan verrekenen met een deel van de aanbetaling. De gestelde schade vordert [gedaagde] ook in reconventie. Het verrekeningsverweer slaagt niet. De rechtbank wijst daarom de vorderingen in conventie. De vorderingen in reconventie wijst de rechtbank af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 juli 2024, met producties 1 tot en met 21,
- de akte tevens vermindering van eis van eiseres van 7 augustus 2024,
- de conclusie van antwoord van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van 16 oktober 2024, met één productie,
- de brief van 25 oktober 2024 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 21 februari 2025;
- de zittingsagenda van 6 januari 2025;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 21 februari 2025, met producties 22 tot en met 25,
- de brief van 23 april 2025 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 22 juli 2025,
- het bericht van de rechtbank van 23 mei 2025 waarbij partijen over het verdere verloop van de procedure zijn geïnformeerd,
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie van 18 juni 2025, met producties 22 tot en met 25.
2.2.
De advocaat van [gedaagde] heeft zich op de rol van 16 april 2025 onttrokken. Er heeft zich geen nieuwe advocaat voor [gedaagde] gesteld. De mondelinge behandeling die bepaald was op 22 juli 2025 heeft geen doorgang gevonden. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 18 juni 2025 voor het nemen van een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie door IMO. Omdat zich ook daarna nog geen nieuwe advocaat namens [gedaagde] had gesteld, is aan [gedaagde] geen gelegenheid meer gegeven om een conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie te nemen.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
IMO is een onderneming die zich toelegt op onder meer de export van vrachtwagenonderdelen naar de Aziatische markt.
3.2.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak die bemiddelt bij de in- en verkoop van industriële verpakkingsapparatuur. [gedaagde] is gehuwd met mevrouw [partner] (hierna verder: ‘ [partner] ’).
3.3.
Partijen hebben op 14 augustus 2023 een overeenkomst gesloten voor de levering van een Crabtree-machine (hierna verder: ‘de Crabtree’). Voor de Crabtree is een prijs van € 185.000,- overeengekomen. IMO heeft een bedrag van € 77.000,- aan [gedaagde] betaald. Deze betaling hebben partijen aangemerkt als een aanbetaling.
3.4.
[gedaagde] had zelf geen Crabtree in eigendom. Hij wist dat een onderneming in Tsjechië een Crabtree wilde verkopen, namelijk [bedrijf] (hierna verder: ‘ [bedrijf] ’). [gedaagde] wilde deze Crabtree aan IMO leveren. De Crabtree stond op het moment van het sluiten van de overeenkomst nog in Tsjechië en moest daar worden gedemonteerd.
3.5.
De
managing directorvan [bedrijf] is de heer [persoon A] (hierna verder: ‘ [persoon A] ’).
3.6.
IMO heeft de heer [persoon B] (hierna verder: ‘ [persoon B] ’) benaderd voor het uitvoeren van de demontagewerkzaamheden.
3.7.
Op 24 januari 2024 heeft [persoon B] aan IMO een bericht gestuurd dat hij van [persoon A] had gehoord dat voor de Crabtree nog geen geld was ontvangen. Vervolgens heeft IMO dezelfde dag aan [gedaagde] bericht dat zij had vernomen dat er nog geen geld was betaald. IMO vroeg aan [gedaagde] of het juist was dat hij geen contract met [persoon A] had gesloten en dat er nog geen geld was overgemaakt. Ook gaf IMO aan dat [persoon A] had voorgesteld om de Crabtree rechtstreeks aan IMO te verkopen.
3.8.
[persoon A] heeft een e-mail aan [gedaagde] gestuurd waarin hij aangaf te hebben vernomen dat er geld aan [bedrijf] betaald zou zijn, maar dat er niets was ontvangen. [persoon A] vroeg [gedaagde] om uitleg over de situatie.
3.9.
Op 30 januari 2024 heeft IMO een e-mail aan [gedaagde] gestuurd, met daarin een termijn van veertien dagen voor het nakomen van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en om IMO in staat te stellen de Crabtree te demonteren. Ook werd [gedaagde] verzocht de aanbetaling door te betalen.
3.10.
[gedaagde] heeft aan IMO via WhatsApp een aantal opeenvolgende berichten gestuurd met de volgende inhoud:
“I told you in February you could dismantle
You have no business contacting my customer
This is disrespectful to me
So i no longer need to sell to you I can sell to other people
You don’t know what happen but ok
I will sell the line to someone else and you get your 77000 euros back”
3.11.
IMO heeft de Crabtree uiteindelijk rechtstreeks van [persoon A] gekocht met behulp van de bemiddeling van [persoon B] .
3.12.
IMO heeft op 10 juli 2024 conservatoir beslag gelegd op de woning die [gedaagde] en [partner] in gezamenlijke eigendom hebben en heeft daarnaast conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ING Bank.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
IMO vordert – na vermindering van eis – dat:
“de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, bij voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1.
Gedaagde (“ [gedaagde] ”) veroordeelt tot betaling aan IMO van een bedrag van € 30.000,00 (voluit: dertig duizend euro); te vermeerderen met (a) de wettelijke (handels)rente over € 60.000,00 vanaf 1 maart 2024, dan wel 18 maart 2024, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, althans de dag van betekening van de dagvaarding, tot en met 29 juli 2024, (b) de wettelijke (handels)rente over € 40.000,00 vanaf 30 juli 2024 tot en met 5 augustus 2024 en (c) de wettelijke (handels)rente over € 30.000,00 vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
2.
[gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten (conform de BIK-staffel) ad € 1.545,-- (vóluit: éénduizend vijfhonderd vijfenveertig euro);
3.
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van de ten laste van [gedaagde] en [partner] gelegde conservatoire beslagen als bedoeld in randnummers 3.21; te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na de uitspraak door [gedaagde] aan de kostenveroordeling is voldaan.”
4.2.
IMO legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. De overeenkomst tussen partijen is ontbonden. Vanwege de ontbinding moet [gedaagde] de aanbetaling aan IMO terugbetalen. Ondanks toezeggingen heeft [gedaagde] de aanbetaling nog niet volledig terugbetaald.
4.3.
[gedaagde] voert een verrekeningsverweer, waarop hierna wordt ingegaan. De conclusie van [gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijkheid van IMO, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, althans tot het slechts gedeeltelijk toewijzen van de vordering tot € 30.000,00. [gedaagde] verzoekt om veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van IMO in de proceskosten.
In reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert in reconventie:
“Gedaagde in reconventie te veroordelen tot betaling van een bedrag van Euro 25.000,--, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der indiening van deze reconventionele vordering tot aan de dag der algehele voldoening”
4.5.
[gedaagde] legt aan zijn vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. IMO heeft de Crabtree na de ontbinding van de overeenkomst rechtstreeks van [bedrijf] gekocht. [gedaagde] kon de Crabtree niet meer aan een derde verkopen en is daardoor winst misgelopen. IMO heeft onrechtmatig gehandeld door gebruik te maken van de kennis en contacten die [gedaagde] als tussenpersoon had. [gedaagde] heeft schade geleden die gelijk is aan het bedrag dat hij aan winst is misgelopen.
4.6.
IMO voert verweer, waarop hierna wordt ingegaan. De conclusie van IMO strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde] in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Hier is sprake van een internationale zaak. IMO is een in Duitsland gevestigde onderneming. De rechtbank moet daarom ambtshalve onderzoeken of zij internationaal bevoegd is en, zo ja, welk recht toepasselijk is.
De bevoegdheid van de rechtbank in conventie
5.2.
De internationale bevoegdheid van deze rechtbank moet volgen uit de bevoegdheidsregels van de EEX-verordening. [1] Deze verordening is van toepassing omdat sprake is van een burgerlijke of handelszaak, [2] omdat IMO haar vordering heeft ingesteld na 10 januari 2015 [3] en omdat [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland. [4]
5.3.
Omdat [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland, kan de rechtbank haar rechtsmacht ontlenen aan de hoofdbevoegdheidsregel van de EEX-verordening. [5]
Het toepasselijk recht in conventie
5.4.
IMO heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij met [gedaagde] een overeenkomst heeft voor bemiddeling bij de aankoop van de Crabtree. IMO kwalificeert deze rechtsverhouding als een overeenkomst inzake dienstverlening in de zin van de Rome I-verordening. [6] IMO stelt daarom dat Nederlands recht moet worden toegepast omdat [gedaagde] in Nederland zijn woonplaats heeft. [gedaagde] heeft niet betwist dat Nederlands recht moet worden toegepast.
5.5.
Voor de ambtshalve toetsing van het toepasselijk recht geldt dat uit de stellingen van partijen, de gevoerde correspondentie en uit de facturen volgt dat de rechtsverhouding tussen partijen ook als een koopovereenkomst van een roerende zaak kan kwalificeren. In dat geval moet het Weens Koopverdrag (hierna: ‘het WKV’) worden toegepast. [7] Partijen hebben zich echter niet kunnen uitlaten over de kwalificatie als koopovereenkomst van een roerende zaak, omdat geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
5.6.
De rechtbank overweegt dat het in dit specifieke geval niet uitmaakt welk recht van toepassing is. IMO beroept zich namelijk op een terugbetalingsverplichting na de ontbinding van de overeenkomst. De ongedaanmaking van reeds verrichte prestaties na ontbinding kan zowel op grond van het WKV als op grond van het Nederlands recht worden gevorderd. [8] Voor zover het WKV bepaalde onderwerpen niet regelt, geldt dat Nederlands recht (aanvullend) van toepassing is, zowel in het geval dat het om een koopovereenkomst van een roerende zaak gaat [9] als in het geval het om dienstverlening gaat. [10]
De bevoegdheid van de rechtbank in reconventie
5.7.
De rechtbank is bevoegd om ook van de vordering in reconventie kennis te nemen, omdat deze voortspruit uit de overeenkomst en de rechtsfeiten waar de oorspronkelijke vordering op is gegrond. [11]
Het toepasselijk recht in reconventie
5.8.
Omdat [gedaagde] in reconventie stelt dat IMO onrechtmatig heeft gehandeld en hij daardoor schade heeft geleden, moet het toepasselijk recht in reconventie worden vastgesteld op basis van de Rome II-verordening. [12] Op basis van deze verordening is het recht van het land waar de gestelde schade zich voordoet van toepassing. [13] De gestelde schade (misgelopen winst) heeft zich hier voorgedaan in Nederland, omdat de eenmanszaak van [gedaagde] daar gevestigd is. Op de vordering in reconventie is daarom Nederlands recht van toepassing.
De ontbinding en de terugbetalingsverplichting
5.9.
IMO beroept zich op de ontbinding van de overeenkomst en de verplichting om het aankoopbedrag van € 77.000,00 terug te betalen. IMO stelt dat [gedaagde] hiervan nog een bedrag van € 30.000,00 moet betalen.
5.10.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst door ontbinding is beëindigd en dat [gedaagde] de aanbetaling moet terugbetalen. Ook is niet in geschil dat van de aanbetaling een bedrag van € 30.000,- nog niet door [gedaagde] is terugbetaald. Dit bedrag is daarom in beginsel toewijsbaar. [gedaagde] stelt echter dat hij een schadevordering van € 25.000,- kan verrekenen. Dit schadebedrag vordert hij ook in reconventie.
5.11.
De rechtbank zal de reconventionele vordering en het verrekeningsverweer van [gedaagde] gezamenlijk beoordelen, omdat deze nauw met elkaar samenhangen. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat [gedaagde] de gestelde schadevordering inderdaad kan verrekenen, dan is na verrekening een bedrag van € 5.000,00 toewijsbaar.
De reconventionele vordering en het verrekeningsverweer
5.12.
De reconventionele vordering van [gedaagde] is gegrond op onrechtmatige daad. [gedaagde] stelt dat IMO de Crabtree achter zijn rug om rechtstreeks van [bedrijf] heeft gekocht en dat IMO daarbij gebruik heeft gemaakt van de kennis en contacten van [gedaagde] . [gedaagde] is door die verkoop de kans ontnomen om de Crabtree zelf aan derden te verkopen en winst te maken. Volgens [gedaagde] is hij door IMO onrechtmatig benadeeld, terwijl IMO onrechtmatig is bevoordeeld.
5.13.
IMO betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en heeft in dit verband het volgende aangevoerd. [gedaagde] is zijn verplichtingen niet nagekomen en daarom is de overeenkomst ontbonden. IMO is na de ontbinding verder gaan kijken en heeft de Crabtree uiteindelijk door tussenkomst van [persoon B] alsnog van [bedrijf] gekocht. Partijen zijn nooit overeengekomen dat IMO niet buiten [gedaagde] om met [bedrijf] mocht contracteren. IMO heeft daarbij ook geen voordeel gehad, omdat IMO juist een hogere koopsom heeft betaald.
5.14.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als IMO daadwerkelijk van de kennis en contacten van [gedaagde] had willen profiteren, had het voor de hand gelegen dat IMO op een snelle beëindiging van de overeenkomst had aangestuurd. IMO wist namelijk dat de Crabtree bij [bedrijf] voor verkoop beschikbaar was. Uit de gang van zaken na het sluiten van de overeenkomst blijkt echter dat IMO niet zomaar van de overeenkomst met [gedaagde] af wilde. IMO heeft [gedaagde] namelijk juist tot nakoming van de overeenkomst gesommeerd en om opheldering gevraagd over de aanbetaling die niet was doorbetaald. IMO heeft bovendien aangegeven dat [bedrijf] de Crabtree rechtstreeks aan haar wilde verkopen, maar dat IMO een overeenkomst met [gedaagde] had en zij deze wilde respecteren. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen nader te concretiseren waarom volgens hem sprake is geweest van onrechtmatig gebruik van [gedaagde] en van zijn kennis en contacten. Dat heeft hij niet gedaan. Het enkele feit dat IMO de Crabtree uiteindelijk door tussenkomst van [persoon B] gekocht heeft, rechtvaardigt niet het oordeel dat IMO onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] heeft de gestelde onrechtmatigheid onvoldoende onderbouwd.
5.15.
[gedaagde] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat IMO voordeel heeft genoten. Het staat namelijk vast dat IMO via [persoon B] geen lagere koopsom heeft betaald.
5.16.
Dat brengt mee dat het verrekeningsverweer niet slaagt en dat de reconventionele vordering wordt afgewezen. [gedaagde] wordt daarom in conventie veroordeeld tot betaling van € 30.000,- aan IMO.
Wettelijke rente
5.17.
IMO heeft wettelijke (handels)rente gevorderd op grond van het Nederlands recht. Hiervoor heeft de rechtbank over het toepasselijk recht overwogen dat de kwalificatie van de overeenkomst in het midden kan blijven. Dat geldt ook voor de gevorderde rente. Zowel op grond van het WKV als op grond van het Nederlands recht kan namelijk rente over een ongedaanmakingsverbintenis worden gevorderd. [14] Omdat het WKV de hoogte van de rente niet regelt, wordt de hoogte van de rente bepaald door het Nederlands recht.
5.18.
Een ongedaanmakingsverbintenis valt niet onder het bereik van artikel 6:119a BW, zodat de wettelijke handelsrente niet toewijsbaar is. De wettelijke rente van artikel 6:119 BW wordt wel toegewezen..
5.19.
De wettelijke rente wordt vanwege de deelbetalingen toegewezen zoals in de beslissing vermeld. De rente wordt toegewezen vanaf 19 maart 2024 omdat [gedaagde] vanaf die datum in verzuim verkeert. [gedaagde] heeft niet voldaan aan de sommatie van 8 maart 2024 waarin hem een termijn tot 18 maart 2024 is gesteld.
Buitengerechtelijke kosten
5.20.
IMO vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Het WKV bevat geen regeling over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten bij een ongedaanmakingsverbintenis. De vordering moet daarom worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). In overeenstemming met het in dit geval toepasselijke forfait zal een bedrag van € 1.375,- worden toegewezen, berekend over de oorspronkelijke hoofdsom in de dagvaarding.
[gedaagde] moet de beslagkosten betalen
5.21.
De gevorderde beslagkosten zijn op grond van artikel 706 Rv toewijsbaar. Het griffierecht voor het beslagrekest wordt in mindering gebracht op het aan IMO berekende griffierecht in deze procedure. Ter voorkoming van dubbeltelling wordt het griffierecht voor het beslagrekest dus niet meegenomen in de beslagkosten. De beslagkosten worden als volgt vastgesteld:
  • salaris advocaat € 786,-
  • beslag op woning € 321,62
  • beslag onder bankrekening bij de ING Bank € 285,87
  • overbetekening beslagen € 97,57
Totaal € 1.491,06.
5.22.
IMO vordert ook om [gedaagde] te veroordelen in de beslagkosten van de conservatoire beslagen die ten laste van [partner] zijn gelegd. Hoewel IMO in eerste instantie ook [partner] had gedagvaard, heeft IMO de zaak tegen [partner] voor de eerste zittingsdatum ingetrokken. IMO heeft niet onderbouwd op grond waarvan [gedaagde] niettemin kan worden veroordeeld voor de beslagkosten van de conservatoire beslagen die ten laste van [partner] zijn gelegd. Deze beslagkosten worden daarom afgewezen.
5.23.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
5.24.
[gedaagde] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van IMO worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
2.201,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punt × € 786,00)
Totaal
3.910,47
5.25.
[gedaagde] is ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten in reconventie betalen. De proceskosten in reconventie worden begroot op € 786,- (één punt van liquidatietarief III).
5.26.
De nakosten worden voor conventie en reconventie gezamenlijk begroot op € 278,-, met eventuele verhoging, zoals hieronder vermeld in de beslissing.
5.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan IMO te betalen een bedrag van € 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 19 maart 2024 tot en met 29 juli 2024 over een bedrag van € 60.000,00, vanaf 30 juli 2024 tot en met 5 augustus 2024 over een bedrag van € 40.000,00 en vanaf 6 augustus 2024 over een bedrag van € 30.000,00 tot aan de dag van algehele voldoening.
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan IMO te betalen een bedrag van € 1.375,00 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.491,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag als deze niet binnen veertien dagen na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen zijn betaald,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.910,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen zijn betaald.
in reconventie
6.5.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 786,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover als niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de kostenveroordeling is voldaan;
in conventie en reconventie
6.7.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 278,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.R. Rietveld. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
[1729/3904]

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 (EEX-verordening).
2.Artikel 1 lid 1 van de EEX-verordening.
3.Artikel 66 van de EEX-verordening.
4.Nederland is een lidstaat in de zin van artikel 5 lid 1 van de EEX-verordening.
5.Artikel 4 lid 1 van de EEX-verordening.
6.Artikel 4 lid 1 sub b van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 (Rome I-verordening).
7.Nederland en Duitsland zijn allebei partij bij het WKV.
8.Respectievelijk artikel 81 lid 1 WKV en artikel 6:271 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
9.Artikel 4 lid 1 sub a van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 (Rome I-verordening).
10.Artikel 4 lid 1 sub b van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 (Rome I-verordening).
11.Artikel 8 lid 3 van de EEX-verordening.
12.Verordening (EG) 864/2007 (Rome II-verordening).
13.Artikel 4 van de Rome II-verordening.
14.Respectievelijk artikel 84 lid 1 van het WKV en artikel 6:119 van het BW.