In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2025, is een kort geding aan de orde waarin de Stichting, eiseres, een exhibitievordering heeft ingesteld tegen de gedaagden, bestaande uit een maatschap en twee besloten vennootschappen. De Stichting vordert dat de gedaagden worden veroordeeld tot het verstrekken van loonstroken en jaaropgaven van (oud-)werknemers, die door de gedaagden niet zijn verstrekt. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 mei 2025, waarbij de gedaagden niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan de wettelijke eisen voldeed, waardoor verstek werd verleend tegen de gedaagden.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de Stichting niet onrechtmatig of ongegrond is en wijst deze toe, met de beperking dat gedaagden alleen die stukken moeten verstrekken die de Stichting nog niet heeft ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Stichting geprobeerd haar eis te vermeerderen, maar dit werd niet toegestaan omdat dit niet tijdig aan de gedaagden was betekend. De voorzieningenrechter heeft echter wel aangenomen dat de gedaagden ook de loonstroken van een vergeten oud-werknemer moeten verstrekken.
Daarnaast heeft de Stichting een dwangsom gevorderd, welke door de voorzieningenrechter is toegewezen, met een maximum van € 30.000,00. De gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten van de Stichting vergoeden, die zijn begroot op € 1.759,59. De voorzieningenrechter heeft ook de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.