ECLI:NL:RBROT:2025:10477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
10/128726-25, TUL VV: 09/170724-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 april 2025 in Berkel en Rodenrijs een beveiliger en een caféeigenaar met een mes heeft verwond. De verdachte, geboren in 2001, was preventief gedetineerd en had een strafblad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had gezocht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en middelengebruik. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers, met een totaalbedrag van € 9.941,42, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/128726-25
Parketnummer vordering TUL VV: 09/170724-24
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het [adres] [postcode] in [plaats] ,
preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. J.W. Grift, advocaat in Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan;
  • tenuitvoerlegging van een deel van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 09/170724-24, te weten 5 weken en afwijzing van het resterende voorwaardelijk strafdeel van 1 week hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1 impliciet primair (poging doodslag) en van feit 2. Daartoe is kort samengevat het volgende aangevoerd. Uit het dossier volgt niet dat het de bedoeling van de verdachte was om [slachtoffer 1] om het leven te brengen of dat hij de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gewild dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, noch heeft hij de aanmerkelijke kans daarop aanvaard.
4.1.2.
Beoordeling
Op de late avond van 26 april 2025 waren er veel mensen op het terras van het café waar ook de verdachte als bezoeker aanwezig was. Hij had een beetje MDMA gebruikt en baco’s gedronken en was, volgens eigen verklaring, “ver heen”. Tijdens een confrontatie met een beveiliger, [slachtoffer 1] , maakte de verdachte met een opengeklapt mes bovenhands in zijn vuist met een gestrekte arm met kracht een zwaaiende beweging in de richting van de buik van [slachtoffer 1] . Hij heeft [slachtoffer 1] toen met het mes verwond en [slachtoffer 1] heeft daarbij een steekwond van 4 cm diepte opgelopen waarbij een slagader in zijn buik is geraakt met een bloeding als gevolg. [slachtoffer 2] kwam in die confrontatie tussenbeide en hij is toen aan zijn bovenbeen verwond door het mes van de verdachte en hij heeft daarbij een steekwond opgelopen waarbij ook spiervlies is geperforeerd.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] .
Vervolgens is de vraag of kan worden vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als er de aanmerkelijke kans bestaat dat bepaald gevolg zal intreden en de verdachte die kans ook heeft aanvaard. Daarvoor moet worden gekeken naar de omstandigheden van het geval.
Het is een algemene ervaringsregel dat met kracht steken in de buik dodelijk kan zijn, gelet op de vitale organen en slagaderen die daar lopen. De kans op de dood als gevolg van het toebrengen van dergelijk letsel aanmerkelijk te noemen. Het is ook een algemene ervaringsregel dat zich in het bovenbeen kwetsbare pezen en spieren bevinden en dat daarin steken met een mes de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte – het onder invloed op en druk terras in een confrontatie met een beveiliger hard zwaaien met een mes in de richting van diens buik – is zozeer gericht op de dood van die ander, dat het niet anders kan zijn, dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij die beveiliger, [slachtoffer 1] , dodelijk zou kunnen treffen met het mes. Uit deze wijze van handelen van de verdachte vloeit op gelijke wijze ook voort dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook een ander die tussenbeide komt, in dit geval [slachtoffer 2] , met het mes zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De conclusie is dan ook dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] .
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1
hij op
of omstreeks26 april 2025 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven
, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die
de[slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op
of omstreeks26 april 2025 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met een mes in zijn been heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1
poging tot doodslag;
feit 2
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. De verdachte is namelijk door aangever [slachtoffer 1] geslagen en vervolgens door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de hoek van het terras gedreven. De verdachte mocht zich tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat het door de verdachte toegepaste geweld disproportioneel was, moet dit geplaatst worden in de hevige gemoedsbeweging die de verdachte op dat moment had. In het geval de rechtbank van oordeel is dat geen sprake was van een reële dreiging, dan was er sprake van putatief noodweer(exces). De verdachte was ervan overtuigd dat hij door meerdere personen werd aangevallen.
6.2.
Beoordeling
6.2.1.
Noodweer(exces)?
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst vast komen te staan dat er sprake is geweest van een noodweersituatie: een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van, in dit geval, de verdachte. Hiervan is ook sprake indien er een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding bestaat. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. De enkele vrees daarvoor is onvoldoende. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard wanneer de gedragingen van de verdachte op grond van zijn bedoelingen of op grond van de uiterlijke verschijningsvorm naar de kern bezien als aanvallend moeten worden aangemerkt.
Onder meer uit beelden van een beveiligingscamera van het café blijkt het volgende. Tussen [slachtoffer 1] en de verdachte vindt op enig moment een confrontatie plaats. Het begint ermee dat [slachtoffer 1] de verdachte aanspreekt als deze het café uit komt lopen. Deze confrontatie lijkt aanvankelijk zonder verdere gevolgen te eindigen. De verdachte blijft echter in de buurt van [slachtoffer 1] rondhangen, waarna [slachtoffer 1] hem na korte tijd opnieuw aanspreekt en hem met een handgebaar lijkt weg te sturen. De verdachte en [slachtoffer 1] staan kort daarop bijna neus aan neus. Kort nadat de eigenaar van het café, [slachtoffer 2] , erbij komt staan, slaat [slachtoffer 1] de verdachte tegen diens hoofd. De verdachte maakt daarop een slaande beweging naar [slachtoffer 1] die een afwerende beweging maakt. Heel even gebeurt er vervolgens niets. Daarna is het de verdachte die opnieuw een slaande beweging richting [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] maakt. Als daarna [slachtoffer 1] de verdachte een tweede keer slaat, is het de verdachte die met een opengeklapt mes in de hand een met een gestrekte arm een zwaaiende beweging maakt richting het bovenlichaam van [slachtoffer 1] .
Als de als eerste door [slachtoffer 1] aan verdachte gegeven klap al een noodweersituatie zou kunnen opleveren, geldt dat die situatie is geëindigd met de eerste slaande beweging van verdachte in reactie daarop. Door daarna opnieuw de fysieke confrontatie te zoeken met een slaande beweging naar [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is de verdachte inmiddels zelf als de aanvaller aan te merken. Daarom komt aan de verdachte geen beroep op toe op noodweer of noodweer(exces) voor het vervolg van die hernieuwde confrontatie – waaronder het zwaaien met het mes.
6.2.2.
Putatief noodweer(exces)?
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie. Er moeten omstandigheden aannemelijk zijn die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen.
De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij door meerdere personen werd aangevallen. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk geworden. De verklaring vindt geen enkele steun in de feiten. Het beroep op putatief noodweer(exces) kan niet slagen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.1.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op een drukbevolkt terras zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van een beveiliger van een café door deze met een mes in de buikstreek te steken en aan een poging tot zware mishandeling van de caféeigenaar die tussenbeide kwam door hem met een mes in het bovenbeen te steken. De fysieke gevolgen voor beide slachtoffers zijn relatief beperkt gebleven, maar het had heel anders kunnen aflopen. Het handelen van de verdachte heeft pijn en ernstig letsel bij de slachtoffers veroorzaakt. Het is bij een ieder bekend dat slachtoffers van dit soort feiten vaak psychische klachten hebben, zoals dat in dit geval ook blijkt uit de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Dit soort feiten, het steken met een mes in een uitgaansgelegenheid, veroorzaakt daarnaast gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank is anderzijds ook niet blind voor de situatie die aan het steekincident vooraf is gegaan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte heeft een strafblad, daaruit blijkt dat hij in 2024 onder meer is veroordeeld voor wederspannigheid, een delict dat zich kenmerkt door een fysieke confrontatie met een gezagsdrager. De verdachte liep ten tijde van het huidige incident in een proeftijd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 11 juli 2025 en het reclasseringsadvies van 25 juli 2025. Er is, kort samengevat, als volgt gerapporteerd.
Pro Justitia-rapportage
Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van cannabis. Hierdoor is het voor de verdachte moeilijk om zijn emoties te reguleren. De geconstateerde problematiek heeft waarschijnlijk ook een rol gespeeld bij de bewezen verklaarde strafbare feiten. Door de licht verstandelijke beperking is hij meegezogen in de dynamiek van de situatie op dat moment, waardoor hij de controle is verloren. Het middelengebruik lijkt een ontremmende factor te zijn geweest. De psycholoog adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het gevaar op herhaling is hoog, maar kan worden verlaagd met een intensief behandeltraject. De psycholoog heeft een advies tot terbeschikkingstelling met voorwaarden overwogen, maar ziet – mede gelet op de gemotiveerde houding van de verdachte – nog mogelijkheden voor behandeling en begeleiding in een kader van een voorwaardelijke straf.
Reclasseringsadvies
De reclassering adviseert een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: contact- en locatieverbod, meldplicht, gedragsinterventie, ambulante behandeling en begeleiding, begeleid wonen en het meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
7.3.
Op te leggen straf
Bij de oplegging van de straf weegt de rechtbank mee dat de verdachte nog in een proeftijd liep. Ook houdt rechtbank rekening met de conclusie van de psycholoog dat de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar is.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de hierna opgenomen voorwaarden. Het voorwaardelijk strafdeel heeft als doel het gevaar op herhaling te verlagen. Het voorwaardelijk strafdeel is ook bedoeld om de verdachte te helpen bij het opbouwen van een goede toekomst.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

Op de zitting is gebleken dat er beslag rust op kleding en een telefoon. Door de verdediging is verzocht tot teruggave van deze voorwerpen. De officier van justitie heeft op de zitting besloten tot teruggave van deze voorwerpen aan de verdachte. De rechtbank hoeft daarover daarom geen beslissing meer te nemen.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
[slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder
1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 1.293,80aan
materiële schade(eigen risico € 385,-, beschadigde bril € 76,80, beschadigd horloge
€ 599,-, verloren ring € 195,- en ziekenhuis daggeld vergoeding € 38,-) en een vergoeding van
€ 6.240,-aan
immateriële schade.
De kosten die zien op de onherstelbaar beschadigde bril (€ 76,80), het verbruikte eigen risico in verband met het ambulancevervoer (€ 385,-) (niet betwist) en de ziekenhuis daggeld vergoeding (€ 38,-) (niet betwist) is door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks ontstane materiële schade. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat uit het dossier ( [proces-verbaalnummer] ) volgt dat de bril van de benadeelde partij door het incident is beschadigd, zodat de causaliteit daarmee is gegeven. Deze materieel gevorderde schade komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen (€ 499,80).
De rechtbank kan ten aanzien van het horloge en de ring niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat hier sprake is van een causaal verband met het bewezenverklaarde. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Nader onderzoek zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat de benadeelde partij in dit deel van vordering (€ 794,-) niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 6.240,- (conform vordering). De rechtbank verwerpt op de gronden waarop het beroep op noodweer(exces) is afgewezen in dit verband het beroep op eigen schuld of medeschuld.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 april 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 6.739,80, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.2.
[slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 701,62(eigen risico € 385,-, reis- en parkeerkosten € 54,59, kosten consult arts Bonaire € 150,- huur loopkrukken € 65,80 en apotheekkosten € 64,23) aan
materiële schadeen een vergoeding van
€ 2.500aan
immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten verbruik eigen risico (€ 385,-), reis- en parkeerkosten (€ 54,59 - € 12,54 (reiskosten arts Bonaire) = € 42,05), huur loopkrukken (€ 65,80) en apotheekkosten (€ 64,23). De verdediging heeft deze schadeposten niet betwist. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat ook de gemaakte reis- (€ 12,54) en medische kosten (€ 150,-) op Bonaire rechtstreekse schade betreffen. Immers was juist het advies van de arts die het beenletsel behandelde dat de benadeelde partij kort na het voorval wel op reis kon, maar om in geval van koorts opnieuw een arts te raadplegen, nu koorts een signaal van het lichaam kan zijn van een infectie (bijlage 8 bij de vordering). De materieel gevorderde schade komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- (conform vordering). De rechtbank verwerpt op de gronden waarop het beroep op noodweer(exces) is afgewezen in dit verband het beroep op eigen schuld of medeschuld.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 april 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.201,62, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 5 juni 2024 van de politierechter in de rechtbank Den Haag is de verdachte ter zake van het medeplegen van diefstal en wederspannigheid veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren. De verdachte is in datzelfde vonnis ter zake van het overtreden van de Wegenverkeerswet veroordeeld tot 1 week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 juni 2024.
10.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van voornoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 weken.
Hoewel in beginsel ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke week hechtenis kan worden gelast, ziet de rechtbank daar nu geen aanleiding toe, omdat het bewezenverklaarde een andersoortig feit betreft dan het feit waarvoor deze voorwaardelijke straf is opgelegd. Die vordering wordt afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24(vierentwintig)
maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, van 6 (zes) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 2] 1997) en [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 3] 1959), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde zal zich niet bevinden in het in de bijlage 3 aangegeven gebied in Berkel en Roderijs, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde zal zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Verslavingsreclassering Novadic-Kentron (Zuidende 33, 5701 KX Helmond ). De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie Cova plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal zo snel als mogelijk starten, afhankelijk van plaatsingsmogelijkheden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde zal zich in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf zal zo snel mogelijk starten, afhankelijk van plaatsingsdatum. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te monitoren. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde zal worden gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan het Openbaar Ministerie opdracht toezicht te houden op de naleving van de onder 1 en 2 genoemde voorwaarden;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de onder 3 tot en met 7 genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 6.739,80(zegge: zesduizend zevenhonderdnegenendertig en tachtig cent), bestaande uit € 499,80 aan materiële schade en € 6.240,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 6.739,80(hoofdsom, zegge: zesduizend zevenhonderdnegenendertig euro en tachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.739,80 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
68 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij ook geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 3.201,62(zegge: drieduizend tweehonderdeen euro en eenenzestig cent), bestaande uit € 701,62 aan materiële schade en € 2.500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 3.201,62(hoofdsom, zegge: drieduizend tweehonderdeen en eenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.201,62 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
42 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij ook geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
t.a.v. de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 5 (vijf) weken, van de bij vonnis van 5 juni 2024 van de politierechter in de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en M. Hulshof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op 21 augustus 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Feit 1
Hij op of omstreeks 26 april 2025 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die de [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
Hij op of omstreeks 26 april 2025 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met een mes in zijn been heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.