ECLI:NL:RBROT:2025:10542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
C/10/704175 / KG ZA 25-779
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor het indienen van een verzoekschrift ex artikel 2:15 lid 4 BW

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, in zijn hoedanigheid als bestuurder van de vereniging [vereniging], dat het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van gedaagde om zijn advocaat opdracht te geven een verzoekschrift in te dienen op basis van artikel 2:15 lid 4 BW. De achtergrond van de zaak is een geschil tussen eiser en gedaagde over het ontslag van gedaagde als bestuurder van de vereniging, dat op 1 mei 2024 zou zijn besloten door de algemene vergadering. Gedaagde heeft een procedure aangespannen tegen de vereniging om het ontslagbesluit te betwisten. Eiser wil nu zijn advocaat de opdracht geven om een verzoekschrift in te dienen, maar gedaagde weigert toestemming te geven. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 2:15 lid 4 BW. Gedaagde is immers niet meer statutair bestuurder van de vereniging, aangezien hij op 1 mei 2024 is ontslagen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eiser niet ontvankelijk is, omdat er geen voldoende belang is. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.616,00, en de proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/704175 / KG ZA 25-779
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2025
in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vereniging [vereniging],
woonplaats: Otterlo,
eiser,
advocaat mr. J.C. Noordijk te Ede,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Spijkenisse,
gedaagde,
advocaat mr. O.J. Praamstra te Zoetermeer.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] en [gedaagde] waren, in ieder geval tot 1 mei 2024, samen bestuurder van de vereniging [vereniging] (de Vereniging). Tussen hen bestaat discussie over het antwoord op de vraag of de algemene vergadering van de Vereniging op 1 mei 2024 rechtsgeldig heeft besloten tot het ontslag van [gedaagde] als bestuurder van de Vereniging. Om die reden is [gedaagde] een procedure tegen de Vereniging gestart, waarin hij onder meer vordert dat voor recht wordt verklaard dat het ontslagbesluit nietig is of dat het ontslagbesluit wordt vernietigd. Met het oog daarop wil [eiser] zijn advocaat opdracht geven namens de Vereniging een verzoekschrift als bedoeld in artikel 2:15 lid 4 BW in te dienen, maar [gedaagde] weigert daar onvoorwaardelijk toestemming voor te geven. Daarom vordert [eiser] in deze zaak dat wordt bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [gedaagde] om de advocaat van [eiser] of een andere advocaat opdracht te geven zo’n verzoekschrift namens de Vereniging in te dienen. De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eiser] af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 augustus 2025, met bijlagen 1 tot en met 3;
  • de bijlagen 1 tot en met 7 van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling op 15 augustus 2025;
  • de pleitaantekeningen van mr. Praamstra.

3.De beoordeling

De lopende mediation staat niet aan ontvankelijkheid in dit kort geding in de weg

3.1.
Het meest ver strekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat op dit moment nog mediation loopt tussen partijen en in artikel 9 van het toepasselijke Mfn-mediationreglement staat dat voor de duur van de mediation geen nieuwe procedures aanhangig worden gemaakt tegen elkaar. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in dit standpunt. Duidelijkheid over het antwoord op de vraag of [eiser] zijn, of een andere, advocaat opdracht mag geven om namens de Vereniging een verzoekschrift als bedoeld in artikel 2:15 lid 4 BW in te dienen, staat de mediation tussen partijen namelijk niet in de weg. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
De gevorderde vervangende toestemming wordt afgewezen
3.2.
Artikel 2:15 lid 4 BW bepaalt dat als een bestuurder van een rechtspersoon in eigen naam een vordering instelt die strekt tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de rechtspersoon, die rechtspersoon de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoekt iemand aan te wijzen, die terzake van het geding in de plaats treedt van het bestuur. Van een dergelijke situatie is in deze zaak echter geen sprake. [gedaagde] is weliswaar een procedure tegen de Vereniging gestart, maar niet terwijl hij nog bestuurder van de Vereniging is. Vast staat immers dat [gedaagde] op 1 mei 2024 door de algemene vergadering van de Vereniging is ontslagen als statutair bestuurder van de Vereniging. De vraag of dat ontslagbesluit nietig of vernietigbaar is, kan en hoeft in deze zaak niet worden beoordeeld; daarvoor is de door [gedaagde] gestarte bodemprocedure tegen de Vereniging aangewezen. Vooralsnog moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] op dit moment geen statutair bestuurder van de Vereniging is. Het door de algemene vergadering genomen ontslagbesluit is immers nog niet nietig verklaard of vernietigd. Op het oordeel over het ontslagbesluit kan in deze zaak niet vooruitgelopen worden. Dit betekent dat van een situatie zoals bedoeld in artikel 2:15 lid 4 BW geen sprake is. Daarom wordt de vordering van [eiser], die er in feite toe strekt het mogelijk te maken om namens de Vereniging een verzoekschrift als bedoeld in artikel 2:15 lid 4 BW in te dienen, afgewezen vanwege een gebrek aan voldoende belang (artikel 3:303 BW).
Ten overvloede
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede nog het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling is al met (de advocaten van) partijen besproken dat snel een oplossing moet worden gevonden voor de huidige situatie binnen de Vereniging en tussen partijen. Mogelijk vormt de al tussen partijen lopende mediation een uitweg, maar een belangrijk onderdeel van de oplossing lijkt dat [eiser] de onherroepelijke uitspraak in kort geding van 17 juli 2024 alsnog volledig nakomt. Op die manier krijgt [gedaagde] inzicht in het reilen en zeilen van de Vereniging en bovendien moeten rechterlijke uitspraken nu eenmaal worden nagekomen. [eiser] voldoet daar echter inmiddels al ruim een jaar niet (volledig) aan, ondanks de torenhoge dwangsommen die hij daardoor aan [gedaagde] heeft verbeurd, zonder uit te leggen waarom.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.4.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.616,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.5.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2025.
3349 / 2009