ECLI:NL:RBROT:2025:10547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
C/10/705028 / KG ZA 25-830
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsverbod verpleeghuis opgelegd aan levenspartner

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de Stichting Aafje Thuiszorg Huizen Zorghotels. De eiseres, die de levenspartner is van een bewoner van het verpleeghuis, vorderde de opheffing of schorsing van een door de Stichting opgelegd toegangsverbod. De Stichting had dit verbod opgelegd vanwege herhaaldelijk ongepast gedrag van de eiseres, waaronder het niet naleven van huisregels en het bemoeien met de zorg voor haar partner. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting gegronde redenen had om het toegangsverbod op te leggen en dat dit geen disproportionele inbreuk maakte op het recht van de eiseres om tijd met haar partner door te brengen, zoals beschermd onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter benadrukte dat de Stichting voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eiseres door haar herhaaldelijk te wijzen op de geldende regels en haar geduld te tonen. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de Stichting, die op € 1.999,00 werden begroot. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/705028 / KG ZA 25-830
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Zuidland,
eiseres,
advocaat mr. M.M.S.P. Jagesser te Rotterdam,
tegen
STICHTING AAFJE THUISZORG HUIZEN ZORGHOTELS,
statutaire vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. J.F.T.A. van den Eijnden en D. van der Wal te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en de Stichting genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiseres] is de levenspartner van [naam] . [naam] verblijft sinds 22 december 2021 in een verpleeghuis van de Stichting. [eiseres] heeft [naam] sindsdien zeer regelmatig bezocht. De Stichting heeft op 24 juli 2025 aan [eiseres] een toegangsverbod opgelegd. [eiseres] is het daar niet mee eens. Daarom vordert zij
primairom de Stichting te bevelen het toegangsverbod met onmiddellijke ingang op te heffen of te schorsen en
subsidiairom de Stichting te bevelen het toegangsverbod aan te passen in die zin dat [naam] van het verpleeghuis naar [eiseres] wordt gebracht als [eiseres] hem wil bezoeken zonder nadere voorwaarden, en het toegangsverbod op te heffen zodra door een daartoe bevoegde arts wordt vastgesteld dat [naam] in de terminale fase terecht is gekomen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 augustus 2025, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • de aanvullende bijlagen 7 en 8 van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen 1 tot en met 15;
  • de mondelinge behandeling op 21 augustus 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van den Eijnden.
3. De beoordeling
3.1.
Deze zaak ziet op de toegang tot het verpleeghuis [naam verpleeghuis], in [plaatsnaam]. Dit verpleeghuis is eigendom van de Stichting. Zij mag daarom met betrekking tot dit verpleeghuis een toegangsbeleid bepalen en handhaven. Deze vrijheid vindt haar grens daar waar geoordeeld moet worden dat de Stichting in redelijkheid niet tot het gevoerde toegangsbeleid of de getroffen maatregel heeft kunnen komen. In dat geval is namelijk sprake van een ongerechtvaardigde, want disproportionele, inbreuk op het recht van [eiseres] om tijd met [naam] door te brengen (artikel 8 EVRM).
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Stichting gerechtigd is om zichzelf, haar medewerkers, haar cliënten en hun bezoek te beschermen tegen gedrag dat hen fysiek of mentaal kan schaden. Onder dat soort gedrag valt onder meer uitschelden, bedreigen en het bemoeilijken van de zorgverlening. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Stichting in dat kader huisregels heeft opgesteld (de zogenaamde “Wegwijzer Aafje [naam verpleeghuis]”) en [eiseres] heeft geïnformeerd over deze huisregels. In deze zaak staat het door de Stichting gevoerde toegangsbeleid tot het verpleeghuis niet ter discussie, alleen de in dat kader getroffen maatregel. De vraag moet worden beantwoord of de Stichting een gegronde reden had om het toegangsverbod aan [eiseres] op te leggen. [eiseres] betwist de door de Stichting gestelde redenen daarvoor.
3.3.
De voorzieningenrechter constateert dat uit de stukken van de Stichting blijkt dat het opleggen van het toegangsverbod geen plotselinge beslissing van de Stichting was en dat dit voor [eiseres] niet als een donderslag bij heldere hemel kan zijn gekomen. [eiseres] schetst dat beeld wel in de dagvaarding, dat is ten onrechte en in strijd met artikel 21 Rv. Uit de stukken van de Stichting komt het beeld naar voren dat [eiseres] sinds de opname van [naam] in het verpleeghuis afspraken niet nakomt en herhaaldelijk waarschuwingen van de Stichting in de wind slaat. Meer concreet gaat het erom dat [eiseres] zich bemoeit met de zorg voor [naam] , zich niet houdt aan de binnen het verpleeghuis geldende bezoektijden en in strijd met de regels filmpjes maakt waarop medewerkers en/of andere cliënten (en hun familieleden) te zien zijn. De desgevraagde, en dus niet spontane, reactie van [eiseres] op deze verwijten houdt het midden tussen een ontkenning en dat haar handelen anders moet worden uitgelegd. Een keiharde ontkenning van het hiervoor beschreven handelen is dat niet. Anders geformuleerd betwist [eiseres] de door de Stichting aan haar adres gemaakte verwijten niet gemotiveerd. Dat mocht, gelet op de grote hoeveelheid onderbouwende documenten van de Stichting, wel van [eiseres] worden verwacht. Dit leidt tot het oordeel dat de Stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een situatie waarin [eiseres] herhaaldelijk is gewezen op binnen het verpleeghuis geldende afspraken en regels en die bij herhaling niet nakomt. Van een plotselinge beslissing is om die reden geen sprake.
3.4.
De voorzieningenrechter constateert ook dat [eiseres] geen zelfreflectie toont na in de conclusie van antwoord èn tijdens de mondelinge behandeling te zijn geconfronteerd met de waarschuwingen en verwijten van de Stichting aan haar adres. [eiseres] zegt wel te willen leren van haar fouten en met de Stichting in gesprek te willen om elkaar beter te begrijpen, maar tegelijkertijd blijkt uit wat [eiseres] zegt dat zij zelf wil bepalen wanneer zij [naam] kan bezoeken en dat zij daarin geen enkele beperking duldt. Illustrerend hiervoor is een e-mail van 27 september 2024 van [eiseres] aan de Stichting, waarin [eiseres] schrijft “
Ik wil absoluut geen enkele beperkingen op mijn vrijheid te kiezen. Ik ga zelf bepalen wanneer en of ik op bezoek kom.” (bijlage 9 van de Stichting). Het gebrek aan zelfinzicht leidt er ook toe dat [eiseres] niet begrijpt dat zij het vertrouwen van de Stichting terug moet winnen en dat het, nog afgezien van het voorbehoud van goedkeuring door de mentor dat de Stichting maakt, daarom niet lukt om te komen tot afspraken over, in ieder geval in eerste instantie, begeleid bezoek.
3.5.
Bij dit alles speelt ook een belangrijke rol dat [eiseres] in juridische zin niet over het reilen en zeilen van [naam] mag beslissen; zij zijn niet getrouwd, zijn geen geregistreerd partners en zijn ook niet op een andere juridische manier aan elkaar verbonden. Sterker nog, [naam] staat onder bewind en mentorschap van twee derden. De mentor van [naam] heeft verklaard dat haar vertrouwen in [eiseres] dusdanig is beschadigd dat zij het niet verantwoord vindt om [naam] met haar alleen te laten (bijlage 15 van de Stichting).
3.6.
Bij deze stand van zaken komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de Stichting gegronde redenen had om aan [eiseres] een toegangsverbod op te leggen en dat met het toegangsverbod geen disproportionele inbreuk wordt gemaakt op het recht van [eiseres] om tijd met [naam] door te brengen (artikel 8 EVRM). De Stichting heeft voldoende rekening gehouden met de belangen van [eiseres] door haar eerst veelvuldig op de binnen het verpleeghuis geldende afspraken en regels te wijzen en waarschuwingen uit te delen, en heeft zodoende veel geduld met [eiseres] getoond. Dat geduld raakt echter een keer op. Bij dit alles weegt ook mee dat de gezondheidssituatie van [naam] precair is en dat het daarom van belang is dat hij zo goed mogelijk wordt verzorgd. Gelet op alle documenten die de Stichting in het geding heeft gebracht, is voorstelbaar dat de Stichting er op dit moment geen vertrouwen meer in heeft dat [eiseres] de medewerkers van de Stichting ongehinderd hun werk zal laten doen als zij weer toegang krijgt tot [naam] . Om die reden is het onverantwoord om het toegangsverbod, geheel of gedeeltelijk, op te heffen of te schorsen.
De conclusie
3.7.
De conclusie luidt dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
Ten overvloede
3.8.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat zij aanneemt dat wanneer [naam] in de terminale fase terechtkomt de Stichting (opnieuw) bereid is om, in ieder geval, het gesprek aan te gaan over bezoek door [eiseres] waarbij voorstelbaar is dat de Stichting (en de mentor) daar ook dan voorwaarden aan willen verbinden. Het ligt op de weg van [eiseres] om zich daar dan in te schikken en zo het vertrouwen van de Stichting (en de mentor) terug te winnen.
[eiseres] moet de proceskosten van de Stichting betalen
3.9.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
De proceskostenveroordeling en de veroordeling om daar wettelijke rente over te betalen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart de veroordelingen onder 4.2. en 4.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2025.
3349 / 2009