ECLI:NL:RBROT:2025:10579

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
10-065010-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een postbezorger met een mes

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 maart 2025 een postbezorger met een mes heeft gestoken. De verdachte, geboren in 2004, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte heeft de postbezorger in de bovenarm en rug gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.375,- aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-065010-25
Datum uitspraak: 24 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
[penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I. Eijfferts heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie, contactverbod met de aangever en verplichting tot inzetten voor dagbesteding, zoals voorgesteld door de reclassering in haar rapport van 30 april 2025.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering poging tot doodslag (primair, impliciet primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering poging tot zware mishandeling (primair, impliciet subsidiair)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er kan dus geen vol opzet worden vastgesteld. Op basis van het dossier kan evenmin worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan, noch dat de verdachte ten tijde van zijn handelen een eventueel gevolg op de koop toe heeft genomen.
4.2.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat de verdachte op 1 maart 2025 te [plaats] éénmaal met een mes doelgericht in de bovenarm van de aangever heeft gestoken. Hierbij heeft de aangever twee wonden in zijn linker bovenarm opgelopen, waarvan één aan de voorkant en één aan de achterkant, en één wond op de linkerkant van zijn rug ter hoogte van de twee steekwonden op zijn bovenarm. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het mes volledig dóór de bovenarm van de aangever is gegaan en vervolgens in zijn rug is gedrongen, zoals ook werd vermoed door de medewerker van de ambulance ter plaatse. Gelet op de aard van de verwondingen kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aangever met een lang mes en met kracht in zijn bovenarm heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat een bovenarm een kwetsbaar lichaamsdeel is met slagaders en veel spieren en pezen. Degene die een ander zo in zijn arm steekt, handelt met het voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vereiste opzet. Dat niet kan worden bewezen dat de aangever daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen doet daar niet aan af.
De ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen geacht.
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de door de officier van justitie bewezen geachte zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks1 maart 2025 te [plaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer]
(meermalen)in de arm en
/ofhet bovenlichaam heeft
gestoken
/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een pakketbezorger met een mes steken. Het slachtoffer was aan het werk en kreeg woorden met de verdachte over de wijze waarop het slachtoffer het pakket bij de verdachte had bezorgd. De verdachte heeft in zijn woning een mes gepakt en heeft het slachtoffer vervolgens op de galerij voor zijn woning door zijn bovenarm en in zijn rug gestoken. Het voorval heeft veel impact op het slachtoffer gehad, zowel lichamelijk als geestelijk. Hij is in het ziekenhuis behandeld met zeventien hechtingen en door middel van een röntgenfoto moest een klaplong worden uitgesloten. Het slachtoffer kampt met gevoelens van onveiligheid, wantrouwen en frustratie. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het slachtoffer schade toegebracht, maar hij heeft ook bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2025 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling.
7.3.2.
Rapportage en besprokene ter zitting
De rechtbank heeft gekeken naar het rapport van 30 april 2025 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte emotioneel onrijp overkomt. De verdachte is aangemeld bij Humane Zorg voor een behandeling gericht op emotieregulatie. Er zijn met name zorgen over het psychosociaal functioneren van de verdachte, waarbij gedacht moet worden aan het maken van verkeerde keuzes en het onvoldoende nadenken over zijn handelen en de gevolgen ervan. De verdachte heeft geen afgeronde opleiding maar is gemotiveerd een opleiding te gaan volgen. De verdachte wordt gesteund door zijn vriendin en moeder en kan na zijn detentie weer bij zijn moeder gaan wonen.
Het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden kan niet worden ingeschat. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met de aangever en een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij eerder niet heeft meegewerkt met de jeugdreclassering, maar nu wel gemotiveerd is om mee te werken aan de voorgestelde voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft voor de duur van de gevangenisstraf als uitgangspunt genomen de oriëntatiepunten voor een voltooide zware mishandeling. Vervolgens is rekening gehouden met de omstandigheid dat het bij een poging is gebleven en dat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 375,- voor geleden materiële schade en een vergoeding van
€ 7.000,- voor geleden immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is geheel voor toewijzing vatbaar. De materiële schade in de vorm van te betalen eigen risico aan de zorgverzekeraar is voldoende onderbouwd. Dat de benadeelde partij ook immateriële schade heeft geleden, blijkt uit de schouderbeperking en de littekens die de benadeelde partij stelt te hebben.
8.2.
Beoordeling
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade voor een bedrag van € 375,- is toegebracht. Dit gedeelde van de vordering zal in zijn geheel worden toegewezen.
Verder is niet weersproken dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade voor een bedrag van € 2.000.- is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid op dat bedrag worden vastgesteld. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien bewijsstukken ter onderbouwing van dit gedeelte van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 maart 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.375,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet primair, ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden of agressieregulatie. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1992 te [geboorteplaats 2] , [geboorteland] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
4. de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van betaald werk of scholing;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.375,- (zegge: tweeduizend driehonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit € 375,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 2.375,-(hoofdsom,
zegge:
tweeduizend driehonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.375,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
33 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 24 juni 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 maart 2025 te [plaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] (meermalen) in de arm en/of het bovenlichaam heeft
gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
(meer) subsidiair
hij op of omstreeks 1 maart 2025 te [plaats] , aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende
littekens op de bovenarm en/of rug,
heeft toegebracht door die [slachtoffer] (meermalen) in de arm en/of het
bovenlichaam te steken.