In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. Het verzoek was gebaseerd op de zorg voor de minderjarige, die ernstig ziek is en haar gezichtsvermogen heeft verloren. De Raad verzocht om de minderjarige voor zes maanden onder toezicht te stellen, maar de kinderrechter oordeelde dat de ouders voldoende in staat zijn om een veilige en ontwikkelingsgerichte omgeving te bieden. De ouders hebben in het verleden samenwerkingsproblemen gekend, maar zijn inmiddels gescheiden van de ex-partner van de moeder en hebben afspraken gemaakt in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij de vader en stiefmoeder woont en dat er geen gronden zijn voor ondertoezichtstelling, gezien de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, met de overweging dat de ouders in staat zijn om samen te werken en de minderjarige de kans te geven om met de moeder door Europa te reizen, wat haar ontwikkeling ten goede zal komen.