ECLI:NL:RBROT:2025:10585

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
C/10/702558 / JE RK 25-1373
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige met gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. Het verzoek was gebaseerd op de zorg voor de minderjarige, die ernstig ziek is en haar gezichtsvermogen heeft verloren. De Raad verzocht om de minderjarige voor zes maanden onder toezicht te stellen, maar de kinderrechter oordeelde dat de ouders voldoende in staat zijn om een veilige en ontwikkelingsgerichte omgeving te bieden. De ouders hebben in het verleden samenwerkingsproblemen gekend, maar zijn inmiddels gescheiden van de ex-partner van de moeder en hebben afspraken gemaakt in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij de vader en stiefmoeder woont en dat er geen gronden zijn voor ondertoezichtstelling, gezien de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, met de overweging dat de ouders in staat zijn om samen te werken en de minderjarige de kans te geven om met de moeder door Europa te reizen, wat haar ontwikkeling ten goede zal komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/702558 / JE RK 25-1373
Datum uitspraak: 22 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats 2] ,
[de stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder, wonende in [plaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 2 juli 2025, ontvangen op dezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • de stiefmoeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [gemachtigde] .
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI) is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de GI wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2.
De feiten
2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader en de stiefmoeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad werpt allereerst de vraag op of hij wel ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat [minderjarige] en de moeder op dit moment zijn uitgeschreven uit de BRP. Daarnaast licht de Raad het volgende ter zitting toe. [minderjarige] gaat binnenkort met de moeder op reis De vraag is of een ondertoezichtstelling zinvol is in die periode. De Raad handhaaft het verzoek wel.

4.Het standpunt van de moeder

De moeder brengt ter zitting naar voren dat er in het verleden spanningen waren tussen haar en de vader. Daar komt bij dat het niet goed ging tussen [minderjarige] en de ex-partner van de moeder. Inmiddels is die situatie veranderd. De moeder is gescheiden en is samen met de vader op zoek gegaan naar oplossingen. [minderjarige] is ernstig ziek en heeft daardoor op vroege leeftijd haar gezichtsvermogen verloren. Zij heeft al langer de wens om bij de moeder te gaan wonen. Ook heeft [minderjarige] aangegeven het niet naar haar zin te hebben op school. Het idee is nu dat de moeder samen met [minderjarige] voor in ieder geval een jaar door Europa gaan reizen. De moeder kan werken op afstand en [minderjarige] kan op reis school volgen. [minderjarige] kan ook nieuwe sociale contacten op doen.

5.Het standpunt van de vader

De vader geeft aan dat er in het verleden zorgen waren over met name de ex-partner van de moeder. Hierom verbleef [minderjarige] eerst bij haar opa en oma (vz) en daarna bij de vader. De moeder is inmiddels gescheiden van de ex-partner. [minderjarige] wenst nu de tijd met haar moeder in te halen en haar leven in [plaats 2] is beperkt. Zij heeft weinig sociale contacten en wordt op school anders behandeld dan de andere kinderen. [minderjarige] is ernstig ziek en zij wil de tijd met de moeder gebruiken om door Europa te reizen. De vader staat daarachter en hoopt hen af en toe te kunnen opzoeken. [minderjarige] mag ook altijd terugkomen als zij dat wil.

6.Het standpunt van de stiefmoeder

De stiefmoeder ondersteunt de standpunten van de vader en de moeder. [minderjarige] wil graag met de moeder op reis.

7.De beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1.1.
Op grond van artikel 1:239, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de Raad optreden voor minderjarigen die hun woonplaats of laatste woonplaats in Nederland hebben. Uit artikel 1:255, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter onder andere op verzoek van de Raad een minderjarige onder toezicht kan stellen. Nu [minderjarige] voor het laatst is ingeschreven geweest in Nederland en zij nu feitelijk nog in [plaats 2] verblijft, is de Raad ontvankelijk in zijn verzoek.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
1.2.
De kinderrechter is op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling zoals gesteld in art. 1:255 BW niet aanwezig zijn. De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
1.3.
[minderjarige] kent een belast verleden. Zij heeft een ziekte waardoor zij op jonge leeftijd haar gezichtsvermogen is verloren en het is onduidelijk hoe deze ziekte zich in de toekomst verder gaat ontwikkelen. [minderjarige] gaat naar een reguliere school (gymnasium), waar zij het goed doet. Zij heeft echter weinig sociale contacten en zit ’s avonds vaak alleen thuis. Er waren zorgen over [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder door de ex-partner van de moeder en zij werd belast met spanning en strijd van de beide ouders. Inmiddels is de situatie veranderd. De moeder is gescheiden van haar ex-partner waarover zorgen bestonden en de ouders zijn in staat gebleken om samen te werken en afspraken te maken in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft de wens om samen met haar moeder door Europa te reizen. De vader staat achter deze wens en gunt [minderjarige] deze ervaring en tijd met haar moeder. De moeder en [minderjarige] hebben de reis al voorbereid en vertrekken per 1 september 2025. [minderjarige] is begonnen met het volgen van onderwijs via [school] . De moeder heeft werk op afstand, waardoor zij tijdens de reis inkomsten heeft, [minderjarige] kan onderwijs blijven volgen via [school] en er zijn afspraken over het contact met de vader. Daarmee ziet de kinderrechter dat de ouders voldoende in staat zijn om samen een omgeving te creëren waarin [minderjarige] gelukkig kan zijn en zich verder kan ontwikkelen. De kinderrechter zal daarom het verzoek afwijzen.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025 door mr. R. van den Wildenberg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. C.N. Arduin als griffier, en op schrift gesteld op 28 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.