ECLI:NL:RBROT:2025:10589

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
71-076064-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen en voorhanden hebben van een wapen

Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen gedurende een periode van ruim zes jaar, met een totaalbedrag van bijna 2,3 miljoen euro. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een wapen, een ploertendoder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van twee tasers en traangas, omdat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs had geleverd dat deze voorwerpen als wapens konden worden aangemerkt volgens de Wet wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met behulp van zijn ondernemingen en in samenwerking met anderen, geld van criminele herkomst had rondgepompt om andere strafbare feiten te financieren en om de opbrengsten van deze feiten een schijnbaar legaal voorkomen te geven. De rechtbank heeft ook de teruggave van de opbrengst van de verkoop van een in beslag genomen auto en een contant geldbedrag van € 13.500,- aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-076064-22
Datum uitspraak: 3 september 2025
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [plaats 1] , [land] ,
gemachtigd raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J.A. Huttenhuis heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van twee tasers en traangas kan wettig en overtuigend worden bewezen. Deze goederen zijn op 15 oktober 2019 aangetroffen tijdens de doorzoeking in de toenmalige woning van de verdachte. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie de aanwezigheid van de tasers erkend en hier afstand van gedaan.
4.1.2.
Beoordeling
Een taser of traangaas wordt in de Wet wapens en munitie niet met zoveel woorden als verboden wapen genoemd. In het dossier ontbreken beschrijvingsprocessen-verbaal met betrekking tot deze voorwerpen, waardoor niet kan worden vastgesteld dat het wapens zijn zoals bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie II onder 5° en onder 6°, van de Wet wapens en munitie. Dit brengt mee dat wettig bewijs voor dit feit ontbreekt.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit.
Primair is aangevoerd dat het ten laste gelegde witwassen niet bewezen kan worden omdat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor als getuige op 19 maart 2019 en zijn verhoren als verdachte op 22 oktober en 22 november 2019 uitgebreid verklaard over zijn handelsactiviteiten en die van de aan hem gelieerde rechtspersonen, alsmede over de vraag waar de in geding zijnde gelden in overwegende mate van afkomstig zijn. Daarbij heeft hij verklaard dat sprake was van strikt legale activiteiten en dat de desbetreffende gelden een legale herkomst hebben. Dit betreft een verklaring die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het lag daarom vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de veronderstelde criminele herkomst van die gelden. Niet ontkend kan worden dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat onderzoek is zelfs uitgebreid en intensief geweest, maar was vooral gericht op het weerleggen van de door de verdachte in 2019 afgelegde verklaringen, en niet zozeer op het uitsluiten van de legale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde gelden. Dat had echter wel gemoeten. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen te komen, moet het Openbaar Ministerie immers wettig en overtuigend bewijzen dat het niet anders kan zijn dan dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat bewijs is door het Openbaar Ministerie niet geleverd.
Subsidiair is aangevoerd dat het, ondanks het uitgebreide onderzoek van politie en justitie, volstrekt onduidelijk is in welke mate sprake is geweest van crimineel geld dat zou zijn vermengd met de legale opbrengsten uit de handelsactiviteiten van de verdachte en de aan hem gelieerde rechtspersonen.
Meer subsidiair is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van opzet, dan wel schuld.
4.2.2.
Beoordeling
Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring – en dus niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, naar de criminele herkomst van het voorwerp. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo’n verklaring is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheden betrekken in haar bewijsoverwegingen. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
Concreet bewijs van witwassen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de ten laste gelegde periode van 1 januari 2012 tot en met 15 oktober 2019 is een groot aantal contante bedragen gestort op bankrekeningen van de verdachte, zijn echtgenote [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en de aan de verdachte gelieerde rechtspersonen. Ook is door de verdachte een aantal contante betalingen gedaan. Stortingen en contante betalingen waarvan is vastgesteld dat die (mogelijk) een legale herkomst hebben, zijn in het onderzoek buiten de berekening gelaten, dan wel later hierop in mindering gebracht. De overige bedragen zijn op basis van het onderzoek als ongebruikelijk bezit aangemerkt, omdat uit de opgevraagde gegevens met betrekking tot de inkomsten en het vermogen van de verdachte, [medeverdachte] en de genoemde rechtspersonen niet kan worden vastgesteld dat de herkomst van de kasstortingen en contante betalingen legaal is. In totaal gaat het om een bedrag van € 2.292.212,14 [1] . Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Omschrijving
Bedrag
Kasstortingen op twee rekeningen van de verdachte
(1 oktober 2012 tot en met 1 oktober 2019) (€ 35.065,00 + € 286.990,00)
€ 322.055,00
Kasstortingen op rekening van zijn echtgenote [medeverdachte]
(25 januari 2012 tot en met 20 mei 2019)
€ 42.405,00
Kasstortingen op rekening van [bedrijf 1]
(11 november 2013 tot en met 17 juli 2019)
€ 741.230,00
Kasstortingen op rekening van [bedrijf 2]
(24 juni 2013 tot en met 8 oktober 2019)
€ 309.185,00
Kasstortingen op twee rekeningen van [bedrijf 3] .
(1 augustus 2012 tot en met 18 februari 2014)
€ 822.105,00
Kasstorting op rekening van [bedrijf 4]
(3 maart 2014)
€ 400,00
Kasstoring op rekening van [bedrijf 5]
(21 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014)
€ 7.700,00
Vermindering door kasopnames die mogelijk zijn gebruikt voor kasstortingen (€ 17.250,00 + € 5.770,00 + € 37.680,34 + € 5.100,00)
€ -65.800,34
Contante betalingen (27 juli 2013 tot en met 25 april 2019)
€ 137.432,48
Ontvangst in verband met verkoop auto (15 augustus 2019)
€ -24.500,00
Totaal
€ 2.292.212,14
Bij het onderzoek naar de herkomst van deze kasstortingen is geconstateerd dat er sprake is van diverse transacties en handelingen tussen de ondernemingen waarbij de verdachte als bestuurder betrokken is en andere ondernemingen in Nederland en/of Zuid-Amerika, die verband houden met als verdacht aangemerkte transporten van goederen vanuit Zuid-Amerika. Het gaat om meerdere transporten waarbij cocaïne in de lading is aangetroffen dan wel waarbij sprake is van andere omstandigheden die aanwijzingen opleveren voor de invoer van verdovende middelen vanuit Zuid-Amerika.
Verder geldt dat de gestorte bedragen en de contante betalingen niet in verhouding staan tot de inkomsten en het vermogen van de verdachte en zijn echtgenote en de aan hem gelieerde rechtspersonen. Daar komt bij dat het voorhanden hebben van relatief grote contante geldbedragen ongebruikelijk is vanwege de veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan, reden waarom dit als een zogenoemde witwastypologie gezien wordt. Ook komen er veel onregelmatigheden voor in de administratie van de bedrijven. Zo ontbreken over meerdere jaren de kasboeken en zijn er aanwijzingen dat facturen voor de verkoop van de ingevoerde goederen valselijk zijn opgemaakt.
Op basis hiervan is er, als gezegd, een gerechtvaardigd vermoeden dat de verdachte met behulp van bedrijven waarbij hij betrokken was samen met anderen handel dreef met Zuid-Amerikaanse bedrijven voor het opzetten van een goederenstroom (fruit, teakhout, schroot) van Zuid-Amerika naar België en Nederland, met de bedoeling om die goederenstroom te gebruiken voor de invoer van cocaïne. De handel die zichtbaar is en die volgens de verdachte de herkomst zou zijn van de contante gelden, is, anders dan gesteld, geen legale handel, maar illegale handel in deklading en dat kan geen legale bron zijn van de gevonden contante gelden. Nog daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat die handel de verklaring is van alle contante geldstromen.
Daar komt bij dat de verdachte in zijn verhoren in 2019 niet concreet heeft verklaard over de herkomst van de diverse kasstortingen en contante betalingen. Zo heeft hij geen concrete bedragen genoemd die door klanten zouden zijn betaald in contanten en vervolgens door hem (of een werknemer) zijn gestort op (één van) de rekeningen van zijn bedrijven.
Bij zijn verhoor op 26 maart 2021 is aan de verdachte een PowerPointpresentatie getoond met de onderzoeksbevindingen, onder meer met betrekking tot de kasstortingen, en is hem gevraagd of hij hiervoor een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring kon geven. Dat kon hij toen niet. Aan het eind van dit verhoor zijn vier dozen, met daarin 35 mappen administratie, aan hem teruggegeven. Ook is daarna aan hem en zijn raadsman het einddossier verstrekt. De politie heeft vervolgens getracht in september 2021, in week 37 en 38, in de week van 29 november 2021 en op 16 december 2021, een verhoor te plannen. Dat is niet gelukt. De politie heeft de verdediging schriftelijk te kennen gegeven dat wanneer de verdachte een schriftelijke of mondelinge verklaring zou willen afleggen, de politie daarvoor beschikbaar zou zijn. Op een laatste uitnodiging van de politie op 1 augustus 2022 om een verhoor te plannen is nooit een reactie ontvangen.
De verdachte heeft in zijn verhoor op 22 november 2019 wel verklaard dat hij geld heeft ingebracht in de ondernemingen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] Het zou daarbij gaan om onder meer een contant bedrag van in totaal € 250.000,- aan leningen.
De Belastingdienst bleek de verdachte al in 2018 te hebben verzocht om een verklaring over de herkomst van de door hem aan deze bedrijven uitgeleende gelden. Hij heeft toen verklaard dat hij de legale herkomst van een bedrag van € 184.220,- kon verantwoorden en heeft hiertoe naar voren gebracht dat hij:
  • gedurende anderhalf jaar van zijn [ex-echtgenote] € 100.000,- als lening contant heeft ontvangen ten behoeve van de aankoop van hotel [bedrijf 6] te [plaats 2] ;
  • op 10 maart 2012 aan [persoon A] een Volkswagen Caravelle [kenteken 1] heeft verkocht en hiervoor € 19.500,- contant heeft ontvangen;
  • voor de verkoop van de hotelinventaris van hotel [bedrijf 6] in totaal € 64.720,- contant heeft ontvangen.
Er is vervolgens door middel van een rechtshulpverzoek aan de Duitse autoriteiten nader onderzoek gedaan naar de bovenstaande verklaring. Uit dat onderzoek is gebleken dat hotel [bedrijf 6] nooit aan [ex-echtgenote] en/of [verdachte] is verkocht. Ook is geen geldleningsovereenkomst, waarover [ex-echtgenote] spreekt in haar verklaring van 25 september 2011, aangetroffen of overgelegd. [ex-echtgenote] heeft in 2021 verder geen getuigenverklaring willen afleggen. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de inventaris van genoemd hotel is verkocht. Verder is de koper van de Volkswagen [persoon A] niet gevonden en was er een verdenking dat de verdachte de Volkswagen Caravelle [kenteken 1] , die hij als leaseauto onder zich had, niet had geretourneerd en aldus had verduisterd. Het is niet aannemelijk geworden dat de verkoop van de Volkswagen voor een bedrag van € 19.500,- door de verdachte aan [persoon A] daadwerkelijk heeft plaatsgevonden dan wel rechtmatig geschiedde.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de hierboven genoemde kasstortingen en contante betalingen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Het witwassen heeft ruim zes jaren geduurd en heeft in die periode een zodanige omvang en continuïteit gehad dat naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen is dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van een bedrag van
2.292.212 door deze contante bedragen voorhanden te hebben en te gebruiken dan wel om te zetten nadat het gestort was.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een ploertendoder, omdat in het dossier een beschrijvingsproces-verbaal hiervan ontbreekt. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.2.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 oktober 2019 tijdens de doorzoeking in verdachtes toenmalige woning een “ploertendoder” in beslag is genomen. Een ploertendoder is een wapen, met zoveel woorden genoemd in artikel 2 lid 1, Categorie I onder 3°, van de Wet wapens en munitie. Ter zitting is niet betwist dat het voorwerp een ploertendoder in de zin van de Wet wapens en munitie was. De rechtbank acht de omschrijving “ploertendoder” voldoende duidelijk om vast te stellen dat het gaat om het desbetreffende wapen genoemd in de Wet wapens en munitie en verwerpt het verweer.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2012 tot en met 15 oktober 2019 te [plaats 3] (hedendaags bekend onder [gemeente] ), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(van)een totaalbedrag van € 2.29
2.212, althans (van) één of meerdere geldbedrag(en),
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedragen was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedragen voorhanden had(den)
en/of
sub b
-
heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen,heeft omgezet, en
/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte
, en/of zijn mededader(s)wist
(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoedendat dat
/diegeldbedrag
(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
/warenuit enig
(eigen)misdrijf;
en hij
, verdachte, en/of zijn mededader(s)van het plegen van witwassen een gewoonte heeft
/hebbengemaakt;
3.
hij op
of omstreeks15 oktober 2019 te [plaats 3] (hedendaags bekend onder [gemeente] )
, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie I onder 3°, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een ploertendoder,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
2.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 6 jaren schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen, van een totaalbedrag van bijna 2,3 miljoen euro. Hij heeft geld van criminele herkomst op bankrekeningen van hemzelf, zijn echtgenote en zijn ondernemingen rondgepompt om andere strafbare feiten te financieren dan wel om de opbrengsten van strafbare feiten een schijnbaar legaal voorkomen te geven, zodat ze konden worden uitgegeven zonder argwaan te wekken. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten, wordt de integriteit van het economische verkeer aangetast en dat is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Dit wordt de verdachte zwaar aangerekend. Bovendien had hij een ploertendoder.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in België eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit betreft echter een oudere veroordeling uit 2013, zodat dit niet in strafverhogende zin wordt meegewogen.
7.3.2.
Medische gesteldheid verdachte
Ook houdt de rechtbank rekening met hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht met betrekking tot de huidige medische gesteldheid van de verdachte. Voorafgaand aan de zitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in dermate slechte gezondheid verkeert dat hij niet in staat was naar Nederland te reizen om op de zitting aanwezig te zijn. Op de zitting heeft de raadsman een nadere toelichting gegeven en daaruit komt naar voren dat sprake is van ernstige medische problemen, onder meer aan het hart en de longen, die de verdachte erg beperken in zijn dagelijks leven.
7.4.
Overige omstandigheden
7.4.1.
Tijdsverloop en redelijke termijn
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van een lang tijdsverloop. De redelijke termijn waarbinnen de verdachte op grond van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient te worden berecht is met bijna vier jaar overschreden, te rekenen vanaf de doorzoeking in verdachtes woning op 15 oktober 2019.
7.4.2.
Vormverzuim
De raadsman heeft verzocht in strafmatigende zin mee te wegen dat sprake is van een vormverzuim, namelijk de heimelijke inbeslagname van de telefoon van de verdachte op Schiphol op 29 augustus 2019.
De rechtbank constateert dat de inbeslagneming van deze telefoon niet heeft voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt. Er zijn geen proces-verbaal en kennisgeving van inslagneming opgemaakt. Verder staat in het dossier vermeld dat deze telefoon op heimelijke wijze retour aan de verdachte zou gaan. Hiermee is weliswaar sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), maar niet gebleken is dat de verdachte daardoor in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. De rechtbank weegt deze omstandigheid daarom niet in strafmatigende zin mee.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op bovenstaande omstandigheden en op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

De personenauto van het merk Ford Kuga met het [kenteken 2] is blijkens de kennisgeving van inbeslagneming (beslagdossier, p. 25) op 15 oktober 2019 onder de verdachte in beslag genomen op grond van artikel 94 en artikel 94a Sv. Op basis van het dossier (relaas beslagdossier, p. 5) en hetgeen de officier van justitie hierover ter zitting heeft opgemerkt stelt de rechtbank vast dat deze auto is verkocht voor een bedrag van € 22.404,-. De beide beslagen zijn daarmee komen te rusten op de opbrengst van de verkoop van de auto. Niet is gebleken dat de beslagen op welke grond dan ook zijn opgeheven zodat het ervoor dient te worden gehouden dat deze beslagen voortduren. De verdachte heeft om teruggave van de auto gevraagd. De rechtbank kan geen oordeel geven over het beslag op grond van artikel 94a Sv, maar zal een bevel geven tot opheffing van het beslag op grond van artikel 94 Sv en met een last tot teruggave aan de verdachte van de opbrengst van de verkoop van de auto op deze voet. Dit laat onverlet dat het beslag op grond van artikel 94a Sv onverminderd kan voortduren.
De verdachte heeft verder teruggave gevraagd van het op 15 oktober 2019 onder hem in beslag genomen contante geldbedrag van € 13.500,- (bestaande uit 27 biljetten van € 500,-). Dit geldbedrag maakt geen onderdeel uit van het onder 1 bewezen verklaarde bedrag. Daarom zal de rechtbank het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag op dit geldbedrag opheffen, met een last tot teruggave daarvan aan de verdachte op deze voet. Ook ten aanzien hiervan geldt dat het op grond van artikel 94a Sv op dit geldbedrag gelegde beslag onverminderd kan voortduren.
Over de overige in beslag genomen voorwerpen, die zijn vermeld op de beslaglijst, te weten het busje traangas en de telefoon van het merk Aquaris X BQ zal geen beslissing worden genomen, omdat de verdachte hiervan afstand heeft gedaan en het beslag op deze voorwerpen daardoor is geëindigd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
  • de opbrengst van de verkoop van de personenauto van het merk Ford Kuga, met het [kenteken 2] , van een bedrag van € 22.404,- ( [proces-verbaalnummer 1] );
  • het contante geldbedrag van € 13.500,- dat in beslag genomen is op 15 oktober 2019, bestaande uit 27 biljetten van € 500,- ( [proces-verbaalnummer 2] ).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 15 oktober 2019 te [plaats 3] (hedendaags bekend onder [gemeente] ), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(van) een totaalbedrag van € 2.295.550,94, althans (van) één of meerdere geldbedrag(en),
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedragen was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedragen voorhanden had(den)
en/of
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(Strafbaarstelling: artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 15 oktober 2019 te [plaats 3] (hedendaags bekend onder [gemeente] ), in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
drie wapens, althans één of meerdere wapen(s) zoals bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie II onder 5° en onder 6°, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- ( twee) taser(s), althans één of meerdere voorwerpen waarmee door een elektrische
stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht en/of
- traangas, althans een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige,
verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen,
voorhanden heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(Strafbaarstelling: artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie jo. artikel 55 Wet wapens
en munitie jo. artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3
hij op of omstreeks 15 oktober 2019 te [plaats 3] (hedendaags bekend onder [gemeente] ), in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie I onder 3°, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een ploertendoder,
voorhanden heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(strafbaarstelling: artikel 13 lid 1 Wet wapens en munitie juncto artikel 55 Wet wapens en munitie)
(art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Dit betreft de berekening op pagina 81 van het relaas zaaksdossier, met correcties van enkele bedragen.