ECLI:NL:RBROT:2025:10598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
10-084958-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door beheerder van een beleggingspool met privé-onttrekkingen en niet-naleving van leningsovereenkomsten

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als beheerder van een beleggingspool gedurende acht jaar geldbedragen heeft onttrokken voor privé-doeleinden. De verdachte heeft in totaal €340.000,- geleend van een deelnemer aan de beleggingspool, maar heeft deze gelden niet gebruikt zoals afgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering door geldbedragen van de beleggingspool te onttrekken en deze voor persoonlijke uitgaven te gebruiken. De verdachte heeft erkend dat hij bedragen heeft overgeboekt naar zijn privérekeningen, maar stelde dat hij dit had afgesproken met de participanten. De rechtbank heeft deze verklaring verworpen, omdat de verdachte niet kon aantonen dat er andere afspraken waren gemaakt dan die in de notariële akte waren vastgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en heeft schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de verduistering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafvervolging, wat heeft geleid tot een lichtere straf dan oorspronkelijk door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-084958-22
Datum uitspraak: 14 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [plaats 1]
raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Uiterwijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken. [aangever 1] en de verdachte hebben afspraken gemaakt over het gebruik van het door [aangever 1] gestorte geld voor de beleggingspool. [aangever 2] en de verdachte hebben afspraken gemaakt over het gebruik van de door [aangever 2] aan de verdachte geleende gelden. De vraag of de verdachte die afspraken al dan niet is nagekomen en waar dat toe zou moeten leiden betreft een civielrechtelijke en niet een strafrechtelijke kwestie. De verdachte heeft met de participanten van de beleggingspool afgesproken dat hij maandelijks een bedrag mocht besteden om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Ook als komt vast te staan dat de verdachte geen geld mocht onttrekken aan de beleggingsrekening om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, staat daarmee niet vast dat sprake was van verduistering. De verdachte heeft daarmee enkel het risico doen ontstaan dat hij niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de met aangevers gemaakte afspraken kon voldoen. Bovendien is het grootste deel van de inleg verdampt door de tegenvallende resultaten van de effectenhandel.
4.2.2.
Beoordeling
Ten aanzien van [aangever 1] (feit 1 subsidiair)
De verdachte heeft vier participanten benaderd om met hem mee te doen aan een beleggingspool die de verdachte zou beheren. De participanten, waaronder [aangever 1] en de verdachte, hebben ieder afzonderlijk € 50.000,- betaald ten behoeve van de beleggingspool. De beleggingen liepen via de op 1 maart 2012 geopende beleggingsrekening met [rekeningnummer] op naam van de verdachte (hierna: de beleggingsrekening) en via de rekening van de [broker 1] . Ook is er vanaf de beleggingsrekening belegd via de online [broker 2] .
De afspraken tussen [aangever 1] en de verdachte zijn vastgelegd in een notariële akte. Uit die akte volgt onder meer dat de verdachte het geleende bedrag uitsluitend mocht gebruiken om te beleggen op de financiële markten.
Het geld van de beleggingspool is sinds maart 2012 inderdaad gebruikt voor het beleggen
in effecten. Er worden effecten aangekocht en verkocht. Op 2 oktober 2014, vlak voordat [aangever 2] zijn eerste storting van € 100.000,- deed, was het saldo van de beleggingsrekening nog slechts € 14.996,90. Het saldo van de rekening bij [broker 1] op dat moment is niet bekend, maar dit zal nagenoeg nihil zijn geweest. De verdachte heeft immers het vanaf de beleggingsrekening ingelegde bedrag van € 120.000,- plus € 12.500,- van de rekening van [broker 1] teruggeboekt naar de beleggingsrekening. Ook de beleggingen bij [broker 2] zijn in die periode minimaal geweest, per saldo is € 6.700,- belegd (of met dat bedrag rendement is behaald, is niet bekend). Op basis van de bekende gegevens was de stand van de beleggingspool begin oktober 2014 dus circa € 21.700,-. Dat de inleg van de beleggingspool op die datum nagenoeg verdwenen was, is slechts deels te verklaren door tegenvallende resultaten van de handel in effecten. Immers, de verdachte heeft in de periode van 1 maart 2012 tot en met 2 oktober 2014 met grote regelmaat bedragen van de beleggingsrekening overgeboekt naar bankrekeningen op naam van [verdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , in feite privérekeningen van de verdachte. Hij heeft weliswaar soms bedragen teruggeboekt, maar per saldo heeft hij in deze periode ruim € 57.000,- van de beleggingsrekening onttrokken voor privé doeleinden. Ook in de periode vanaf 2 oktober 2014 tot de datum van opheffing van de beleggingsrekening op 1 december 2020 vonden onttrekkingen plaats. In die periode ging het om circa € 250.000,-, maar toen had inmiddels ook [aangever 2] gelden bijgestort op de beleggingsrekening, zodat deze gelden zich hebben vermengd. Uit de transacties op de beleggingsrekening blijkt niet dat op enig moment geld is overgemaakt aan [aangever 1] of een van de andere participanten.
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij bedragen heeft overgeboekt van de beleggingsrekening naar zijn andere rekeningen. Hij heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan, omdat hij geld nodig had om in zijn levensonderhoud te voorzien en dat hij dit vooraf met de participanten in de beleggingspool had afgesproken. De rechtbank vindt dat deze gang van zaken niet aannemelijk is geworden. De verdachte is voor het eerst op de zitting met die verklaring gekomen en heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij de door hem gestelde afspraak met de andere participanten had gemaakt. Dit lag wel op zijn weg, te meer nu uit de notariële akte volgt dat het geleende bedrag uitsluitend mocht worden gebruikt om te beleggen op de financiële markten. In de akte is bovendien opgenomen dat er pas sprake zou zijn van een vergoeding voor de verdachte als er meer dan 53% van de hoofdsom aan rendement zou worden behaald. [aangever 1] heeft verklaard dat de verdachte een vergoeding van € 100.000,- op jaarbasis zou krijgen, maar wel pas na uitkering van de afgesproken rente van 20% aan de participanten. Die rente is in werkelijkheid niet aan rendement behaald en er hebben geen betalingen aan de participanten plaatsgevonden. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het alternatieve scenario dat er andersluidende afspraken zouden zijn gemaakt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt.
De verdachte heeft dus in strijd met de afspraken met [aangever 1] , vastgelegd in de notariële akte, en zonder zijn toestemming gelden onttrokken aan de beleggingspool voor privé-doeleinden over de genoemde perioden en daarmee feitelijk als heer en meester over deze gelden beschikt. Door het geld vervolgens te besteden voor levensonderhoud heeft hij de teruggave van dat geld onmogelijk gemaakt of aanzienlijk bemoeilijkt. Dit betekent dat de verdachte zich geldbedragen die hij als beheerder van de beleggingspool onder zich had, waaronder een geldbedrag van [aangever 1] , wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Daarmee is ook het verweer van de verdediging dat het om een civielrechtelijke kwestie gaat en de verdachte slechts zijn afspraken niet tijdig is nagekomen – dat de rechtbank interpreteert als een bewijsverweer jegens ‘opzettelijk wederrechtelijk zich toe-eigenen’ – weerlegd.
De ten laste gelegde verduistering kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden. Omdat aannemelijk is dat een deel van de inleg verloren is gegaan door geleden verliezen op de beleggingen, zal de rechtbank verduistering van ‘een geldbedrag’ bewezen verklaren en niet van de gehele inleg van [aangever 1] van € 50.000,-.
Ten aanzien van [aangever 2] (feit 2 subsidiair)
In 2014 heeft de verdachte aan [aangever 2] verteld dat hij een beleggingspool was gestart met klanten en dat die niet goed rendeerde maar dat hij dat niet gerapporteerd had aan zijn klanten. [aangever 2] heeft de verdachte vervolgens geld geleend.
[aangever 2] heeft de afspraken en de voorwaarden voor de lening die tussen hem en de verdachte zijn gemaakt, vastgelegd in een brief van 30 september 2017 aan de verdachte. De verdachte heeft bevestigd dat dit de tussen hen gemaakte afspraken zijn. In de brief is opgenomen dat als eerste tranche van de lening [aangever 2] € 100.000,- zou overmaken op de beleggingsrekening. De voorwaarden voor de lening waren onder meer de volgende. Het geld moest worden belegd in Griekse ETF’s (Exchange Traded Fund). De ETF’s moesten worden vastgehouden op de beleggingsrekeningen en er mocht niet gemuteerd c.q. verkocht worden behoudens uitdrukkelijke toestemming van [aangever 2] . De opbrengsten zouden worden gebruikt om de beleggingspool aan te zuiveren. Als [aangever 2] de lening opeiste moesten de ETF's worden verkocht. De lening kon worden uitgebreid als de (markt)omstandigheden daar aanleiding toe gaven maar telkens op de genoemde voorwaarden.
Op 2 oktober 2014 heeft [aangever 2] € 100.000,- overgemaakt naar de beleggingsrekening. Daarna heeft [aangever 2] nog drie keer een bedrag overgemaakt op de beleggingsrekening. In totaal heeft [aangever 2] € 340.000,- overgemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat voor deze bedragen dezelfde voorwaarden golden, gelet op de clausule in de brief over toekomstige uitbreiding van de lening. De beleggingsrekening is opgeheven op 1 december 2020 en het saldo was toen nagenoeg nihil. De verdachte heeft nooit iets van de lening van € 340.000,- terugbetaald aan [aangever 2] .
De verdachte heeft het geld van [aangever 2] deels geïnvesteerd in ETF’s. Vervolgens heeft de verdachte de door hem met het geld van [aangever 2] gekochte ETF’s zonder toestemming van [aangever 2] (en aldus in strijd met de gemaakte afspraken) met regelmaat weer verkocht. De opbrengst daarvan is op de beleggingsrekening gestort en de verdachte heeft ook in deze periode met grote regelmaat grote bedragen overgeboekt van de beleggingsrekening naar zijn andere rekeningen. Daarnaast heeft de verdachte privé-uitgaven gedaan van de beleggingsrekening. De verdachte heeft ter zitting ook erkend dat hij de met het geld van [aangever 2] gekochte ETF’s verkocht als hij geld nodig had. Voor zover de verdachte aan het einde van de tenlastegelegde periode nog aangekochte ETF’s in beheer had – hij spreekt in een appje aan [aangever 2] over ‘resterende positie’ – heeft hij daar op de zitting niets over verklaard en geen inzicht gegeven in de stand daarvan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat van de door [aangever 2] ingelegde gelden aan het einde van de tenlastegelegde periode niets resteerde.
Ook voor deze periode geldt dat moeilijk te achterhalen is welk deel van de inleg van [aangever 2] door een eventuele waardedaling van de ETF’s is verdwenen. Volgens de afspraken met [aangever 2] mocht de verdachte de ETF’s echter in het geheel niet verkopen of muteren, maar moest hij ze ‘vasthouden’, waardoor een eventuele waardedaling niet direct in verdamping van het geld zou hebben geeffectueerd. Nu de verdachte in strijd met die afspraak wel heeft verkocht en daarmee ook de teruggave heeft bemoeilijkt, stelt de rechtbank vast dat hij daarmee niet alleen over de feitelijk naar zijn andere rekeningen overgemaakte bedragen als heer en meester heeft beschikt, maar over de gehele inleg van € 340.000,-.
Dit betekent dat de verdachte zich het door [aangever 2] aan hem geleende geldbedrag van in totaal € 340.000,- wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het verweer van de verdediging dat ziet op de civielrechtelijke wanprestatie, wordt daarom ook ten aanzien van feit 2 subsidiair verworpen. De ten laste gelegde verduistering van dit bedrag is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde verduistering.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 subsidiair,
hij, in
of omstreeksde periode van 17 april 2012 tot en met 1 december 2020 te
Barendrecht
, althans in Nederland,
opzettelijk een geldbedrag
(van in totaal 50.000 euro, althans 40.163 euro),
in elk
geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 1] ,
in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welk
(e)goed
(eren)verdachte anders dan
door misdrijf, te weten als beheerder van een beleggingspool
en/ of belegger en/ of
brokeren
/ofkrachtens een lening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2 subsidiair,
hij, in
of omstreeksde periode van 2 oktober 2014 tot en met 1 december 2020
te
Barendrecht, althansin Nederland,
opzettelijk
(een
)geldbedrag
(en) (van in totaal 340.000 euro
),
in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 2] ,
in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welk
(e)goed
(eren)verdachte anders dan door misdrijf,
te weten
als beheerder van een beleggingspool en/of belegger en/of broker en/ofkrachtens een lening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiair,

verduistering, meermalen gepleegd

2.subsidiair,

verduistering , meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een tijdsbestek van ongeveer acht jaar als beheerder van een beleggingspool geldbedragen die aan hem ter beschikking waren gesteld om mee te beleggen, verduisterd door een deel van de gelden aan de beleggingspool te onttrekken voor privé-doeleinden. Daarnaast heeft de verdachte in een tijdsbestek van zes jaar een bedrag van € 340.000,-, dat hij op grond van een lening onder zich had, verduisterd door, in weerwil van de voorwaarden waaronder de lening was verstrekt, met die gelden niet te blijven beleggen maar deze gelden te gebruiken voor privé-doeleinden. De verdachte heeft gedurende een langere periode telkens opnieuw de afweging gemaakt om gelden te onttrekken aan de beleggingsrekening. Met zijn handelswijze heeft de verdachte het vertrouwen van de geldverstrekkers, voormalige goede vrienden, ernstig beschaamd en hun financieel nadeel toegebracht, enkel en alleen voor eigen gewin. Hoeveel frustratie, boosheid en verdriet dit bij hen heeft teweeggebracht, is duidelijk gebleken uit hun mondelinge toelichting op hun civiele vorderingen op de zitting. Op het moment dat een aantal van de geldverstrekkers hem om een verklaring kwam vragen, is de verdachte van de ene op de andere dag naar het buitenland vertrokken, met als gevolg dat hij hen jarenlang in het ongewisse heeft gelaten over zijn verblijfplaats en hun kansen op het terugkrijgen van het geleende geld. Ook weegt de rechtbank in zijn nadeel mee dat hij nog geen begin heeft gemaakt met terugbetaling van de gelden aan de aangevers en dat hij nu geen enkel inkomen genereert om daarmee te kunnen starten, terwijl hij daar wel toe in staat is.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2025 van de verdachte volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De verdachte heeft een kamer bij het Leger des Heils en heeft geen dagbesteding. De verdachte leeft van een bijstandsuitkering. De verdachte heeft zichzelf onder bewind laten stellen om zijn schulden bij de belastingdienst af te lossen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf echter niet langer passend, omdat de feiten waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld ver in het verleden liggen (gepleegd in de jaren 2012/2014-2020). Bovendien is de redelijke berechtingstermijn overschreden. De redelijke termijn gaat lopen vanaf het moment dat de verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld en bedraagt 24 maanden. Bij beschikking in de beklagzaak van 28 september 2021 is door het gerechtshof Den Haag de strafvervolging gelast van de verdachte ter zake van verduistering. Toen kon de verdachte in redelijkheid verwachten dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn tussen voormelde beschikking en dit eindvonnis bedraagt ongeveer 46 maanden. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer 22 maanden, waardoor de verdachte lange tijd in onzekerheid heeft gezeten.
Gelet op dit tijdsverloop en de overschrijding van de berechtingstermijn, zal de rechtbank een taakstraf opleggen in plaats van een gevangenisstraf en ook afzien van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. In de ernst van de feiten ziet de rechtbank wel aanleiding om een forse taakstraf op te leggen, te weten van 180 uur. Alles afwegend acht de rechtbank deze straf passend en geboden. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat aan de verdachte hierna tweemaal een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor hoge bedragen.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [aangever 1] (feit 1) en [aangever 2] (feit 2).
8.1.
Vordering benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 50.000,- aan materiële schade vermeerderd met wettelijke rente.
8.1.1.
Standpunt officier van Justitie
De vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Ook de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
8.1.2.
Standpunt verdediging
In geval van toewijzing van de vordering van de benadeelde partij kan deze vordering slechts worden toegewezen tot een bedrag van € 8.449,96. Dat is 1/5 deel van € 57.246,- (omvang privé-onttrekkingen in de periode maart 2012 tot en met 1 december 2020) - /-
€ 14.996,20 (stand beleggingsrekening op 2 oktober 2014).
8.1.3.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is door de verdachte als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade toegebracht. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte deze schade moet vergoeden, maar dat niet het gehele bedrag van de gevorderde schade kan worden toegewezen.
De omvang van de beleggingspool was bij aanvang € 250.000,-. De rechtbank gaat er overeenkomstig de verklaring van de benadeelde partij vanuit, nu de verdediging die verklaring niet heeft betwist, dat de benadeelde partij een bedrag van € 50.000,- in de beleggingspool heeft ingelegd door overboeking van € 40.163,- op de beleggingsrekening en overboeking van € 9.837,- op de rekening van [broker 1] . De waarde van de beleggingspool was bij de opheffing van de beleggingsrekening op 1 december 2020 nihil. Dit betekent dat de inbreng van alle participanten van de beleggingspool is verdwenen, nu er in de tussentijd ook nooit iets aan een van hen is uitgekeerd. In de periode van 1 maart 2012 tot en met 2 oktober 2014 is een bedrag van € 57.246,00 onttrokken aan de beleggingsrekening ten behoeve van hemzelf.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte een percentage van 22,8% van het totale bedrag waaruit de beleggingspool bestond heeft onttrokken aan de beleggingspool (namelijk € 57.246,- van € 250.000,-). De rechtbank begroot de schade van de benadeelde partij op 22,8% van zijn inleg van € 50.000,- , zijnde € 11.400,-.
In voorgaande berekening laat de rechtbank buiten beschouwing dat er op 2 oktober 2014 nog een restantbedrag van € 14.996,20 op de beleggingsrekening stond, dat er via [broker 2] € 6.700,- was belegd en dat er daarna ook privé-onttrekkingen zijn gedaan door de verdachte aan de beleggingsrekening. In de periode na 2 oktober 2014 is het restant van de gelden van de beleggingspool vermengd geraakt met de door de benadeelde partij op de beleggingsrekening gestorte gelden. Dit maakt het voor de rechtbank niet mogelijk is om vast te stellen of het restant van de beleggingspool is verdwenen vanwege de privé-onttrekkingen van de verdachte of door tegenvallende resultaten van het beleggen in de effecten. Ook in die periode belegde de verdachte immers nog in de effecten zoals met de beleggingspool was afgesproken.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 december 2020.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Als dwangmiddel kan gijzeling worden toegepast. Gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen en de LOVS-afspraken hierover zal de totale duur van de gijzeling het toegestane maximum van een jaar overstijgen. Om dit te voorkomen zal de rechtbank het maximaal aantal dagen gijzeling naar evenredigheid vaststellen op 15 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van
€ 11.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2020 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Vordering benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij vordert een vergoeding van een bedrag van € 344.651,87 aan materiële schade, een bedrag van € 11.188,63 aan proceskosten en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van Justitie
De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor zover het gevorderde al is toegewezen door de civiele rechter. De kosten van de advocaat ter hoogte van € 6.518,92 en de kosten voor het betekenen van het exploot ter hoogte van
€ 97,33 kunnen wel worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend. De vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 10.000,- moet worden afgewezen, omdat deze schade onvoldoende onderbouwd is.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van € 344.651,87 aan materiële schade en het bedrag van € 11.188,63 aan proceskosten. De vordering tot vergoeding van immateriële schade moet worden afgewezen.
8.2.3.
Beoordeling
Materiële schade en de proceskosten
De benadeelde partij is bij dagvaarding van 14 februari 2019 een civiele procedure gestart tegen de verdachte tot verhaal van zijn schade. Bij verstekvonnis van 27 maart 2019 is de verdachte veroordeeld om aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 344.651,87, vermeerderd met de wettelijke rente over € 340.000,- vanaf 12 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening. Ook is de verdachte veroordeeld in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij vastgesteld op € 1.700,05 aan verschotten,
€ 2.388,38 aan beslagkosten en € 4.804,- aan salaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente ingaande 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij al in het verstekvonnis van 27 maart 2019 is toegewezen, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade van € 344.651,87.
Voor de proceskosten geldt dat deze grotendeels al in het verstekvonnis zijn toegewezen, te weten € 1.700,05 aan verschotten, € 2.388,38 aan beslagkosten en € 4.804,- aan salaris voor de advocaat, zodat die niet nogmaals voor vergoeding in aanmerking komen. Dit geldt ook voor het gevorderde bedrag van € 6.518,92 aan kosten advocaat. Ter onderbouwing verwijst de benadeelde partij naar een factuur van een incassobureau van 21 februari 2019. In deze factuur zijn begrepen het honorarium voor verrichte werkzaamheden door de advocaat en onder meer deurwaarders- en beslagkosten. De kosten van de advocaat zijn op grond van 239 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering in het vonnis van 27 maart 2019 begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief (een forfaitair tarief, waarvan de uitkomst enerzijds wordt bepaald door aantal en aard van de verrichtingen, anderzijds door het financieel belang van de zaak). De benadeelde partij vordert nu nogmaals vergoeding van de volledige kosten van de advocaat voor de civiele procedure plus allerlei bijkomende kosten waarvoor in het vonnis al een (forfaitaire) vergoeding is toegekend onder de vergoeding van het salaris advocaat, verschotten en beslagkosten. Nu de civiele rechter al over deze kosten heeft beslist, kunnen deze niet nogmaals ter vergoeding worden voorgelegd.
Evenmin heeft de benadeelde partij onderbouwd op grond waarvan hij nu nog recht heeft op vergoeding van de kosten voor het betekenen van het exploot van het vonnis ter hoogte van € 97,33. Hij kan deze niet als proceskosten in deze procedure vorderen.
Immateriële schade
De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het geval van de benadeelde partij kan dit alleen zijn op de rechtsgrond ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Daarvan is in ieder geval sprake indien iemand geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit volgt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
De benadeelde partij heeft niet aangetoond dat sprake is van psychisch letsel als gevolg van het strafbare feit, bijvoorbeeld door het overleggen van medische informatie. Op de zitting heeft de benadeelde partij bevestigd dat hij geen arts heeft geconsulteerd, maar erop gewezen dat iedereen kan zien dat hij er onder heeft geleden en nog steeds lijdt. In de jurisprudentie is inderdaad aangenomen dat, als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, er ook zonder medische informatie een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank vindt dat daarvan hier geen sprake is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het de benadeelde partij verdriet, frustratie, slapeloosheid en geldzorgen heeft opgeleverd, is de aard en de ernst van de verduistering die heeft plaatsgevonden, niet een zodanige normschending dat daardoor psychisch letsel voor de hand ligt. Nu de rechtsgrond voor vergoeding van immateriële schade ontbreekt, wordt dit deel van de vordering afgewezen.
8.2.4.
Schadevergoedingsmaatregel
Dat de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade en de proceskosten, laat onverlet dat de rechtbank de oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor die schade passend en geboden acht. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte de benadeelde partij de geleden schade vergoedt en dat door de schadevergoedingsmaatregel de incasso uit handen van de benadeelde partij wordt genomen.
De rechtbank zal daarbij uitgaan van het verschuldigde bedrag € 344.651,87 aan hoofdsom dat in het verstekvonnis is toegewezen. De proceskosten kunnen niet worden betrokken bij de schadevergoedingsmaatregel, nu dergelijke kosten niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.7.1-2.7.2).
De rechtbank brengt een bedrag van € 80.000,- euro in mindering. De benadeelde partij heeft verklaard ongeveer € 80.000,- te hebben ontvangen uit het beslag dat hij heeft gelegd op de spaarpolis en op de woning en de hoogte van dit bedrag is door de verdediging niet betwist. Gelet op artikel 6:44 lid 1 BW zal de rechtbank de betaalde € 80.000,- eerst in mindering brengen op de kosten en dan pas op de hoofdsom. Dit betekent dat de maatregel wordt opgelegd voor een bedrag van € 273.544,30 (€ 344.651,87 + 8.892,43 -/- 80.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019.
Als dwangmiddel kan gijzeling worden toegepast. Gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen en de LOVS-afspraken hierover zal de totale duur van de gijzeling het toegestane maximum van een jaar overstijgen. Om dit te voorkomen zal de rechtbank het maximaal aantal dagen gijzeling naar evenredigheid vaststellen op 360 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
8.2.4.
Conclusie
De benadeelde partij [aangever 2] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade en de proceskosten. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt afgewezen. Wel wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij [aangever 2] wordt veroordeeld in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten opleveren de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
174 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
87 dagen;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [aangever 1] , te betalen een bedrag van
€ 11.400,- (zegge: elfduizendvierhonderd euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [aangever 1] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [aangever 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [aangever 1] begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van benadeelde partij [aangever 1] te betalen
€ 11.400,- (zegge: elfduizendvierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 11.400,-niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van de materiële schade;
wijst af het deel van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] dat ziet op vergoeding van de immateriële schade;
veroordeelt de benadeelde partij [aangever 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van benadeelde partij [aangever 2] te betalen
273.544,30
(hoofdsom zegge: tweehonderddrieënzeventigduizendvijfhonderdvierenveertig euro en dertig cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening.
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
273.544,30 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
350 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en D.H. Dongelmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Yenice, griffier,
en uitgesproken op 14 juli 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 1 mei 2012 te
Barendrecht, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 1]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/ of het teniet doen
van een inschuld, te weten
het overmaken van een geldbedrag van in totaal 50.000 euro, althans 40.163,00 euro,
door die [aangever 1] voor te spiegelen dat er met het geldbedrag zou warden belegd
en/of dat [aangever 1] deel zou uitmaken van een zogeheten beleggingspool;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 17 april 2012 tot en met 1 december 2020 te
Barendrecht, althans in Nederland,
opzettelijk een geldbedrag (van in totaal 50.000 euro, althans 40.163 euro), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan
door misdrijf, te weten als beheerder van een beleggingspool en/ of belegger en/ of
broker en/of krachtens een lening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij, in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 1 augustus 2018 te
Barendrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 2]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/ of het teniet doen
van een inschuld, te weten
het overmaken van (een) geldbedrag(en) (van in totaal 340.000 euro),
door die [aangever 2] voor te spiegelen dat hij, verdachte, van plan was dat
geldbedrag te gebruiken voor het aanzuiveren van verliezen van een beleggingspool
en/of aan die [aangever 2] terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 2 oktober 2014 tot en met 1 december 2020 te
Barendrecht, althans in Nederland,
opzettelijk (een) geldbedrag(en) (van in totaal 340.000 euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf,
te weten als beheerder van een beleggingspool en/of belegger en/of broker en/of krachtens een lening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.