ECLI:NL:RBROT:2025:10632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
25/6255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging WW-uitkering door UWV na te veel indirecte uren aan eigen bedrijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een zelfstandige kapster, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WW-uitkering door het UWV, die per 1 juli 2025 was ingegaan. Het UWV had de uitkering beëindigd omdat verzoekster te veel indirecte uren aan haar bedrijf had besteed, waardoor haar fictieve inkomen te hoog was en zij niet meer als werkloos kon worden beschouwd. Verzoekster voerde aan dat zij een onjuiste urenopgave had gedaan en dat zij niet was geïnformeerd over de gevolgen van de indirect gewerkte uren voor haar uitkering. Het UWV had nog geen standpunt ingenomen over deze bezwaren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij zij oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang. Verzoekster had aangegeven dat zij door de intrekking van haar WW-uitkering haar vaste lasten niet meer kon betalen en dreigde in financiële problemen te komen. Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij pas sinds 1 augustus 2025 daadwerkelijk klanten had en dat zij geld had geleend om in haar levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeksters belang om over inkomsten te beschikken zwaarder woog dan het belang van het UWV.

De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit van het UWV en bepaalde dat de WW-uitkering aan verzoekster weer moest worden uitbetaald. Tevens werd het UWV verplicht om het griffierecht aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6255

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T. Rook).

Samenvatting

Het UWV heeft verzoeksters WW-uitkering beëindigd, omdat zij (kort gezegd) te veel indirecte uren heeft besteed aan haar bedrijf, waardoor haar fictieve inkomen te hoog is en zij niet meer als werkloos is te beschouwen. Verzoekster voert aan dat zij een onjuiste urenopgave heeft gedaan en dat zij niet is geïnformeerd over de gevolgen van de indirect gewerkte uren voor haar uitkering. Het UWV heeft hierover nog geen standpunt kunnen innemen. De voorzieningenrechter ziet in het kader van de belangenafweging aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen.

Procesverloop

1. Met het bestreden besluit van 7 augustus 2025 heeft het UWV verzoeksters WW-uitkering beëindigd per 1 juli 2025
.Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het UWV heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft verzoekster deelgenomen. De gemachtigde van het UWV heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
4. Het UWV heeft op 4 juni 2025 een WW-uitkering toegekend aan verzoekster met als ingangsdatum 2 juni 2025. Verzoekster heeft in beginsel tot en met 1 september 2025 recht op deze uitkering. Het UWV heeft de WW-uitkering per 1 juli 2025 beëindigd, omdat verzoekster in juli 2025 is gaan werken als zelfstandige en haar fictieve inkomen te hoog is om haar WW-uitkering te behouden. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat haar uitkering wordt doorbetaald.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
5. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Volgens verzoekster kan zij door de intrekking van haar WW-uitkering haar vaste lasten niet meer betalen en dreigen er (nog meer) betalingsachterstanden en schulden. Zij is begonnen als zelfstandige (kapster), heeft haar bedrijf op 16 juli 2025 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar is pas sinds 1 augustus 2025 daadwerkelijk open voor klanten. Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij op dit moment één of twee klanten per week heeft, geld heeft geleend van kennissen om in haar levensonderhoud te voorzien en dat zij aan het solliciteren is om extra bijverdiensten te verkrijgen. Verder heeft zij op de zitting aan de voorzieningenrechter laten zien dat er op dit moment weinig tot geen geld op haar betaal- en spaarrekening staat. Hoewel niet is uit te sluiten dat verzoekster andere inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien, is hiervan vooralsnog niet gebleken. De voorzieningenrechter geeft verzoekster het voordeel van de twijfel en oordeelt dat er een voldoende spoedeisend belang is om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe?
8.1.
Verzoekster heeft op 1 augustus 2025 aan het UWV doorgegeven dat zij over de maand juli 160 uur heeft gewerkt ten behoeve van haar bedrijf. Het UWV mag in principe uitgaan van de informatie die verzoekster heeft verstrekt. Op basis van deze informatie heeft verzoekster volgens het UWV geen recht meer op de WW-uitkering.
8.2.
Verzoekster heeft tijdens de zitting verklaard dat zij pas op 16 juli 2025 is begonnen met haar bedrijf. Op die datum is haar bedrijf namelijk ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Zij heeft zich de eerste twee weken bezig gehouden met online promotie. Volgens verzoekster ging dit om 30 minuten dan wel een paar uur per dag. Op 1 augustus 2025 was er volgens verzoekster een grote storing bij Odido, waardoor zij problemen had met het opsturen van haar inkomstenopgave aan het UWV. Zij heeft het formulier zo snel mogelijk ingevuld, zonder daar goed over na te denken en opgestuurd toen ze weer bereik had. Volgens verzoekster is het vrij duidelijk dat haar urenopgave niet klopt, omdat dat zou betekenen dat ze gedurende die twee laatste weken van juli 80 uur per week heeft besteed aan haar bedrijf. Daarnaast stelt verzoekster dat het UWV haar niet heeft verteld dat de indirecte uren van invloed zijn op haar uitkering. Volgens verzoekster heeft zij heel veel vragen gesteld over het opstarten van een eigen bedrijf en de gevolgen voor haar uitkering. Verzoekster heeft tijdens de zitting uitgelegd dat het haar bedoeling was om haar werkzaamheden als zelfstandige (langzaam) op te bouwen, met behoud van haar uitkering. Aangezien ze slechts drie maanden recht had op een WW-uitkering, was ze van plan om na die drie maanden haar inkomsten als zelfstandige aan te vullen met andere (parttime) werkzaamheden. Volgens verzoekster had zij nooit haar WW-uitkering op het spel gezet als zij op de hoogte was geweest van de regels.
8.3.
De voorzieningenrechter vindt dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de juistheid van verzoeksters urenopgave. Omdat het UWV niet tijdens de zitting aanwezig was, weet de voorzieningenrechter niet wat het standpunt van het UWV hierover is. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter in het dossier dat verzoekster inderdaad contact heeft gehad met het UWV over het opstarten van een eigen bedrijf en dat verzoekster daarbij specifiek heeft gevraagd welke gevolgen dit heeft voor haar WW-uitkering. Uit het verslag blijkt wel dat verzoekster de directe en indirecte uren moest doorgeven, maar niet of aan verzoekster is uitgelegd dat de indirecte uren ook van invloed kunnen zijn op haar WW-uitkering. Het is niet duidelijk welke gevolgen dit zal hebben voor de beslissing op verzoeksters bezwaarschrift.
9. De voorzieningenrechter ziet in het kader van de belangenafweging aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeksters belang om te beschikken over inkomsten om in haar levensonderhoud te voorzien, weegt zwaarder dan het belang van het UWV. De voorzieningenrechter weegt daarbij ook mee dat het gaat om een heel beperkte periode, omdat verzoekster slechts recht had op een uitkering voor drie maanden. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen, waardoor het UWV de resterende uitkering aan verzoekster zal moeten uitbetalen. Verzoekster dient er wel rekening mee te houden dat zij deze uitkering mogelijk zal moeten terugbetalen als zij uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst. Dat betekent dat het UWV verzoeksters WW-uitkering weer zal moeten uitbetalen. Deze voorlopige voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het UWV het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Verzoekster heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit van 7 augustus 2025 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.