ECLI:NL:RBROT:2025:10633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
25/6081
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake kinderopvangtoeslag en Catshuisregeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die in het verleden kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, vraagt om een vergoeding van € 30.000,- op basis van de Catshuisregeling. De Dienst Toeslagen heeft echter vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor deze vergoeding, omdat er in het verleden een terugvordering van minder dan € 1.500,- heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding is om in het kader van de hardheidsclausule een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft zich aangemeld voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, maar de Dienst Toeslagen heeft in een eerder besluit bepaald dat zij geen recht heeft op een vergoeding. Tijdens de zitting op 28 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Dienst Toeslagen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, maar heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen omdat de voorwaarden voor de vergoeding niet zijn vervuld. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat het griffierecht in de beroepszaak nog niet is betaald, waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan in de beroepszaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6081

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.B. Visser),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

Partijen verschillen van mening over de vraag of verzoekster in aanmerking komt voor een vergoeding van € 30.000,- (Catshuisregeling). Verzoekster voldoet niet aan de voorwaarden voor de vergoeding, omdat er in het verleden een lager bedrag dan € 1.500,- van haar is teruggevorderd. Verder is er geen aanleiding om in het kader van de hardheidsclausule een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Procesverloop

1. Verzoekster heeft zich aangemeld voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 15 november 2023 bepaald dat verzoekster geen recht heeft op een vergoeding. Met het bestreden besluit van 4 augustus 2025 op het bezwaar van verzoekster is Dienst Toeslagen bij dit besluit gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Dienst Toeslagen heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, mr. P. Ros als waarnemer van de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van Dienst Toeslagen en [persoon A] (namens Dienst Toeslagen).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
4. Verzoekster heeft in 2010 en 2011 kinderopvangtoeslag ontvangen voor haar kind J. (geboren in 2001). Volgens verzoekster zijn er destijds door de Belastingdienst/Toeslagen fouten gemaakt, is zij gedupeerde van de toeslagenaffaire en heeft zij recht op een vergoeding van € 30.000,- (Catshuisregeling). Zij heeft daarom gevraagd om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Volgens Dienst Toeslagen komt verzoekster niet in aanmerking voor een vergoeding. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij een compensatiebedrag krijgt van € 30.000,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
6. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
8. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze procedure. Zij heeft ernstige financiële en mentale problemen. Uit een brief van incassobureau GGN blijkt dat zij in ieder geval een schuld heeft van ruim € 27.000,-. Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij een persoonsgebonden budget (pgb) krijgt voor één van haar kinderen. Volgens verzoekster is het hele jaarbudget van het pgb al op. Verder is er beslag gelegd op haar bankrekening. Verzoekster vreest dat zij binnenkort geen geld meer heeft om haar huur te kunnen betalen en wil het bedrag van de Catshuisregeling gebruiken om haar schulden af te betalen. De voorzieningenrechter ziet in deze omstandigheden een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Waarom beslist de voorzieningenrechter niet op het beroep?
9. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid om ook onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak. Het griffierecht in de beroepszaak is echter nog niet betaald. De voorzieningenrechter kan daarom geen uitspraak doen in de beroepszaak.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
10. Als een aanvrager van een kinderopvangtoeslag in aanmerking komt voor een herstelmaatregel, dan kent de Dienst Toeslagen een forfaitair bedrag toe van € 30.000,- [1] . Er is geen sprake van een herstelmaatregel als er in een berekeningsjaar minder dan € 1.500,- is teruggevorderd [2] . Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie hiervan afwijken als er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule) [3] .
11.1.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft voor de kinderopvangtoeslag in 2010 een bedrag van € 643,- van verzoekster teruggevorderd. Dienst Toeslagen heeft later vastgesteld dat er toen ten onrechte geen medewerking is verleend aan de terugbetalingsregeling waarom verzoekster had gevraagd. Verzoekster heeft daarom bij besluit van 17 januari 2024 een tegemoetkoming gekregen van € 193,-. Voor de kinderopvangtoeslag in 2011 was er geen sprake van een terugvordering.
11.2.
Omdat er voor de kinderopvangtoeslag in 2010 sprake is van een terugvordering van minder dan € 1.500,-, komt verzoekster niet in aanmerking voor een vergoeding van € 30.000,-.
12. Verzoekster heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Volgens verzoekster zijn er destijds door de Belastingdienst/Toeslagen veel fouten gemaakt en wil zij erkenning van die fouten. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de hardheidsclausule toe te wijzen, gelet op het volgende.
Kinderopvangtoeslag in 2010
13.1.
Verzoekster heeft in 2010 een aanvraag voor kinderopvangtoeslag ingediend voor haar kind J. voor 41 uur per maand [4] . De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan verzoekster kinderopvangtoeslag toegekend van € 1.882,-, gebaseerd op 41 uur per maand [5] . Later is gebleken dat verzoekster slechts 27 uur kinderopvang per maand heeft afgenomen. Dit betekent dat er te veel kinderopvangtoeslag is uitbetaald en dat verzoekster slechts recht had op € 1.239,- aan kinderopvangtoeslag [6] . De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom een bedrag van € 643,- van verzoekster teruggevorderd [7] .
13.2.
Volgens verzoekster is het niet terecht dat de Belastingdienst/Toeslagen € 643,- van haar heeft teruggevorderd. Het geld van de kinderopvangtoeslag heeft nooit op haar rekening gestaan. Volgens verzoekster is dit geld door de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks uitbetaald aan de opvang. Dit standpunt van verzoekster lijkt echter niet juist te zijn. Het bedrag van de kinderopvangtoeslag is door de Belastingdienst/Toeslagen overgemaakt op rekeningnummer ****048 [8] . Dit rekeningnummer lijkt het rekeningnummer te zijn van de toenmalige partner van verzoekster, [persoon B] [9] .
13.3.
De voorzieningenrechter ziet voor 2010 dan ook geen aanwijzingen voor verzoeksters standpunt dat er door de Belastingdienst/Toeslagen fouten zijn gemaakt.
Kinderopvangtoeslag in 2011
14.1.
De kinderopvangtoeslag voor kind J. is in 2011 automatisch gecontinueerd. Volgens verzoekster heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag stopgezet, omdat er sprake was van een verkeerd registratienummer. Dit standpunt van verzoekster lijkt ook niet juist te zijn. Verzoekster heeft zelf een wijzigingsformulier ingevuld en de kinderopvangtoeslag laten stopzetten per 1 februari 2011 [10] . Verzoekster heeft ook een bevestiging ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag per 1 februari 2011 [11] . Verzoekster heeft vervolgens later in het jaar nog twee keer geprobeerd om weer kinderopvangtoeslag te krijgen [12] , maar die aanvragen konden niet in behandeling worden genomen, omdat verzoekster gebruik had gemaakt van een verkeerd registratienummer [13] . De Belastingdienst/Toeslagen heeft verzoekster toen gevraagd om een nieuwe aanvraag in te dienen met het juiste registratienummer, maar dit heeft verzoekster niet meer gedaan.
14.2
De voorzieningenrechter ziet voor 2011 dan ook geen aanwijzingen voor verzoeksters standpunt dat er door de Belastingdienst/Toeslagen fouten zijn gemaakt.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat Dienst Toeslagen geen vergoeding aan verzoekster hoeft te betalen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
2.Artikel 2.7, vijfde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
3.Artikel 9.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
4.Zie pagina’s 76 en 77 van het ouderdossier.
5.Zie pagina 78 van het ouderdossier.
6.Zie pagina’s 82 en 83 van het ouderdossier.
7.Zie pagina 90 van het ouderdossier.
8.Zie pagina 78 van het ouderdossier.
9.Zie pagina 114 van het ouderdossier.
10.Zie pagina 112 van het ouderdossier, meer specifiek de regel:
11.Zie pagina 129 van het ouderdossier.
12.Zie pagina’s 144 en 148 van het ouderdossier.
13.Zie pagina’s 145 en 149 van het ouderdossier.