ECLI:NL:RBROT:2025:1064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
10-146252-24 / TUL VV: 10-126168-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk brand stichten met levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 april 2024 opzettelijk brand heeft gesticht in het trappenhuis van de woning van zijn ouders. De verdachte, geboren in 2000, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een aansteker en wasbenzine de trapbekleding in brand heeft gestoken, wat heeft geleid tot levensgevaar voor aanwezige personen en gemeen gevaar voor goederen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met terbeschikkingstelling onder voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft een psychische stoornis en er is een hoog recidiverisico vastgesteld. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met voorwaarden, waaronder het meewerken aan reclasseringstoezicht en het volgen van behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf niet opportuun werd geacht in het licht van de op te leggen straf en maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-146252-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10-126168-23
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies, waarbij de terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard;
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
10-126168-23;
- schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf onder dezelfde voorwaarden als die aan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zijn verbonden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit gevorderd. Gelet op de feiten en omstandigheden, waaronder de brand is gesticht, de schade die daardoor is veroorzaakt en de rookontwikkeling die daardoor is ontstaan, is er naar algemene ervaringsregels levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen ontstaan. De brand heeft flink gewoekerd in het trappenhuis en een kleine brand kan al snel levensgevaarlijk zijn, met name door de ontstane rookontwikkeling.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden bewezen dat er gevaar te duchten was voor goederen en/of personen.
Op grond van diverse contra-indicaties kan niet bewezen worden verklaard dat er gevaar te duchten was. Zo wist de verdachte dat het tapijt brandwerend tapijt was. Bovendien heeft de brandweer geen brandonderzoek verricht en de FO heeft voorts aangegeven dat het niet mogelijk is om ‘met terugwerkende kracht’ uitspraken te doen over de gevaarzetting van het in brand steken van het betreffende tapijt op de plaats delict.
4.1.3.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij de trapbekleding in brand heeft gestoken met een aansteker en wasbenzine. Hij heeft daarbij aangegeven dat het niet zijn bedoeling was om een grote(re) brand te stichten, nu hij wist dat het om brandwerend tapijt ging.
Op basis van het dossier kan niet met zekerheid worden vastgesteld of het tapijt nu wel of niet brandwerend (de rechtbank begrijpt: brandvertragend) was en of de verdachte dit wist. Dat is ook niet van doorslaggevend belang nu wél kan worden vastgesteld dat de trapbekleding daadwerkelijk vlam heeft gevat. De aangever (de vader van de verdachte) heeft bij zijn aangifte foto’s van de schade na de brand gevoegd, waarop de rechtbank waarneemt dat er sprake is geweest van een behoorlijke brand met niet onaanzienlijke schade. De trapbekleding is gesmolten en er is veel roetaanslag op de muren in het trappenhuis. De aangever zag zwarte rook en de enige uitgang van de woning was dit trappenhuis. De aangever heeft vervolgens het vuur uit proberen te stampen, waardoor het vuur minder werd. De moeder van de verdachte had rook ingeademd en uit het proces-verbaal van de politie omtrent de gevaarzetting blijkt dat de gevaarzetting van de brand al blijkt uit de gevaarlijke rookontwikkeling. Het is algemeen bekend is dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en juist ook de rookontwikkeling tot levensbedreigende situaties kan leiden. Dat de brand zich niet verder heeft ontwikkeld is in dit geval slechts aan de vader van verdachte te danken, zo geeft ook de brandweer aan. Dat de gevolgen daardoor beperkt zijn gebleven doet aan de gevaarzetting van de brand ten tijde van het stichten daarom niet af. Uit het voorgaande blijkt dat er naar algemene ervaringsregels sprake was van levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen.
4.1.4.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 april 2024 te Rotterdam,
op een trap die toegang geeft tot de woning gelegen aan de [adres] in
Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker in aanraking te brengen met trapbekleding en wasbenzine,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde woning en de inboedel van die woning, en
- levensgevaar voor een ander, te weten
voor meerdere in voornoemde woning aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] , te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft brand gesticht in het trappenhuis van de woning van zijn ouders door met een aansteker en wasbenzine de trapbekleding in brand te steken. Doordat de vader van de verdachte de brand op tijd heeft ontdekt, heeft hij ernstiger gevolgen kunnen voorkomen. Wel is er een hevige rookontwikkeling ontstaan, waardoor er levensgevaar voor anderen is ontstaan. Door de brand is er ook gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit. Naast de forse materiele schade heeft een brand grote impact op de slachtoffers en omwonenden. Daarnaast zorgt een brandstichting in een woonwijk voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar en niet zelden ook onbeheersbaar. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en ten tijde van het plegen van het onderhavige feit van deze veroordeling in een proeftijd liep.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiater [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 oktober 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is er sprake van een ongespecificeerde psychotische of schizofreniespectrum stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Ook ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. De keuzevrijheid was hierdoor dermate beperkt dat de psychiater adviseert om bij bewezenverklaring de verdachte vanuit gedragsdeskundig oogpunt het ten laste gelegde in ieder geval in een verminderde mate toe te rekenen. Langdurig en intensieve begeleiding en behandeling is nodig. Er wordt geadviseerd dit klinisch op een gesloten forensisch psychiatrische afdeling te starten, vanwege het hoge recidiverisico. Verdere diagnostiek naar de psychotische klachten en eventueel aanwezige persoonlijkheidsproblematiek is geïndiceerd. Abstinentie van middelen dient te worden nagestreefd. Ook hiervoor is behandeling nodig. Medicatie is waarschijnlijk noodzakelijk, nadat de diagnostiek volledig is afgerond.
De combinatie van de ernstige psychiatrische problematiek, beperkt ziekte-inzicht en
zorgmijdend gedrag in het verleden zorgen ervoor dat een strafrechtelijk kader is geïndiceerd. Er is sprake van een hoog recidiverisico met daarbij een groot gevaarrisico.
De inschatting is dat behandeling en begeleiding binnen het kader van een voorwaardelijke
veroordeling onvoldoende lang en intensief zal zijn om het recidiverisico en
gevaar voldoende te verlagen. Ook wordt behandeling en begeleiding binnen een
zorgmachtiging niet passend gevonden. Binnen een zorgmachtiging is er onvoldoende
aandacht voor de forensische risico's en is de duur beperkt tot zes maanden. Een tbs-kader is daarom geïndiceerd.
GZ-psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 23 oktober 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum-
of psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis, die momenteel in vroege remissie is.
De hierboven beschreven psychische stoornissen zijn al lange tijd aanwezig en waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, in een verminderde mate toe te rekenen. Gelet op het hoge risico op recidive is een intensieve vorm van behandeling geïndiceerd. Het is van belang dat de behandeling van de verdachte klinisch wordt opgestart, idealiter op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), zodat kan worden nagegaan in hoeverre de manisch-psychotische klachten zijn verdwenen en of het huidige medicatiebeleid het meest passend is. Gelet op de aanwezige problematiek is langdurige begeleiding en behandeling, die zo nodig kan worden opgeschaald, noodzakelijk. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht adviseert de psycholoog om de beschreven interventies en behandeling vorm te geven binnen het kader van een tbs met voorwaarden.
Het vormgeven van de nodige zorg binnen het kader van een zorgmachtiging is niet passend bij het hoge risico op recidive en de noodzaak van een langer durend behandel- en begeleidingstraject. Een zorgmachtiging kan slechts worden afgegeven voor de duur van zes maanden, waardoor een voortzetting van zorg binnen een verplicht kader na deze termijn onzeker wordt. Tevens is zorg binnen dit kader niet gericht op o.a. het opstellen van een delict analyse en risicomanagementplan en het terugdringen van recidive, hetgeen wel noodzakelijk is.
Stichting Verslavingsreclassering GGZ Fivoor, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 december 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Er is sprake van psychiatrische- en verslavingsproblematiek. Hoewel er momenteel sprake is van stabilisatie en gedwongen abstinentie binnen de penitentiaire inrichting, wordt het risico op recidive
als hoog ingeschat als behandeling uitblijft. Er is sprake van beperkt ziekte-inzicht, daarnaast lijkt de verdachte de consequenties van zijn gedrag niet te (hebben) overzien.
Het verleden van de verdachte heeft aangetoond dat het inzetten van een zorgmachtiging recidive onvoldoende heeft weten te voorkomen. Binnen het kader van een zorgmachtiging is er bovendien geen aandacht voor de forensische risico’s en is de duur beperkt tot zes maanden, wat te kort is voor een adequate behandeling van de aanwezige problematiek. Alhoewel de verdachte een afdoening in de vorm van een tbs-maatregel te zwaar vindt voor hetgeen waarvan hij wordt verdacht, is hij bereid om hieraan mee te werken. De verdachte staat open voor een behandeling en reclasseringsbemoeienis. Dit maakt dat er sprake is van een behandelcommitment. Echter geeft de verdachte geen volledige openheid in het
contact met reclassering, dat leidt tot twijfels over zijn inzet binnen een eventuele (klinische) behandeling. De verdachte weigert inhoudelijke vragen te beantwoorden die betrekking hebben op het delict of zijn psychosociaal functioneren. Desondanks weet hij naar zijn vermogen behandeldoelen op te stellen. Het voorkomen van een tbs met dwangverpleging lijkt daarnaast een extrinsieke motivatie om zich aan de voorwaarden te conformeren. Concluderend adviseert de reclassering gematigd positief over tbs
met voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden. Als voorwaarden worden geadviseerd: geen strafbare feiten plegen meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan time-out, niet naar het buitenland, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, alcoholverbod, meewerken aan schuldhulpverlening en dagbesteding. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden.
De reclassering adviseert tevens om bij een veroordeling tot tbs of (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs of gevangenisstraf.
De adviseur van de reclassering mevrouw [persoon A] heeft ter terechtzitting het rapport toegelicht en hierbij – zakelijk weergegeven – verklaard dat binnen het kader van een zorgmachtiging de behandeling zich alleen richt op de hulpvraag en niet op de forensische recidiverisico’s. Een zorgmachtiging wordt, in beginsel, afgegeven voor een termijn van zes maanden en die termijn acht de reclassering niet voldoende voor de behandeling van de verdachte. Inmiddels is er een indicatiestelling afgegeven voor een FPA met beveiligingsniveau 2. De wachttijd voor een plaatsing op een FPA is drie maanden en het is niet wenselijk dat de verdachte eerder op vrije voeten komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en de toelichting van de adviseur van de reclassering op de terechtzitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een psychische stoornis in verband waarmee het bewezen verklaarde feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Positief is dat de verdachte tijdens zijn voorlopige hechtenis is gaan beseffen wat hij heeft gedaan. Terwijl zijn vorige advocaten, volgens de verdachte, hem adviseerden niets te zeggen, was het nadrukkelijk de eigen keuze van de verdachte om te vertellen dat hij de trap in de woning van zijn ouders in brand heeft gestoken. Ter zitting heeft hij die bekentenis herhaald. Daarmee heeft hij zijn verantwoordelijkheid genomen. Mede gelet op zijn medische aandoening is dat knap van de verdachte, en waardevol voor zijn ouders (tevens de slachtoffers). Ook positief is dat de verdachte uitspreekt dat hij hulp nodig heeft. Verder is positief dat zijn familie zeer betrokken is. Tegen de achtergrond van deze positieve ontwikkelingen beoordeelt de rechtbank of naast een gevangenisstraf, een machtiging tot verplichte zorg of een maatregel tot het opleggen van tbs met voorwaarden nu het meest passend is.
In het algemeen is niet ondenkbaar dat verplichte zorg voorkomt dat een persoon een ander ernstig nadeel toebrengt– en daarmee strafbare feiten pleegt -. Bijvoorbeeld het verplicht goed instellen op medicatie voor gevoeligheid voor psychoses (schizofrenie), kan voorkomen dat een persoon een waan ontwikkelt en vanuit die waan een ander ernstig nadeel toebrengt. Gelet daarop is het begrijpelijk dat de verdediging opkomt tegen de algemene conclusies van de officier van justitie en van de reclassering, over verplichte zorg.
Voor de situatie van de verdachte geldt dat hij in het verleden vaker verplichte zorg heeft ontvangen. Het valt op dat strafrechtelijke veroordelingen ontbreken tussen 27 september 2018 en 28 augustus 2023. Dit zou dat kunnen betekenen dat de verdachte geen strafbare feiten pleegt als hij verplichte zorg krijgt. Die conclusie kan de rechtbank echter niet trekken. De rechtbank kan niet via de stukken van het openbaar ministerie (die mogelijk informatie zou kunnen opvragen met instemming van de verdachte) en ook niet via stukken van de verdediging (die zijn niet in het geding gebracht), vaststellen wanneer de verdachte welke verplichte zorg heeft gehad. Wel geeft de verdachte zelf aan dat hij meerdere malen een zorgmachtiging heeft gehad in het verleden. Ook is de reden onbekend voor het stoppen van de verplichte zorg. Het niet kennen van die reden maakt het (nog) moeilijker om goed in te schatten of de verdachte opnieuw bepaalde zorg, zoals het innemen van medicatie, zal stoppen als hij daar de kans voor zou krijgen. Het inschatten van de kans dat hij bijvoorbeeld stopt met het innemen van medicatie, is ook moeilijk doordat niet is gebleken dat de verdachte zelf inzicht heeft in de reden dat en wanneer hij medicatie nodig heeft. Bij deze stand van zaken is het passender dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met voorwaarden. Er is onvoldoende reden om van dat advies van zowel de psychiater als de psycholoog af te wijken. De rechtbank is er niet van overtuigd dat een (nieuwe) ambtshalve zorgmachtiging, zoals door de verdediging is betoogd, de forensische risico’s afdoende inperkt.
Daarom onderschrijft de rechtbank de conclusie van de deskundigen dat oplegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande de terbeschikkingstelling met voorwaarden worden opgelegd, met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Daarnaast is een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk. Uit de hierboven genoemde rapportages blijkt dat sprake is van een groot gevaar voor herhaling van strafbare feiten. Om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen, dient de verdachte langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. De verdachte zal namelijk ter beschikking worden gesteld.
Gelet op het voorgaande zal de maatregel langdurig toezicht worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregelen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Voorlopige hechtenis
De op te leggen straf brengt mee dat de verdachte, na aftrek van voorarrest, nog minder dan 60 dagen gedetineerd zal zijn. Voor het geval dit vonnis binnen die termijn nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de verdachte voor zijn klinische behandeling binnen een FPA zal worden opgenomen. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zullen dezelfde voorwaarden worden verbonden als die aan de terbeschikkingstelling zijn verbonden.
Die schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijk uitvoerbare terbeschikkingstelling. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 augustus 2023 van de politierechter in Dordrecht onder parketnummer 10-126168-23 is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen of onbruikbaar maken en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 12 september 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd en de raadsman heeft de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op de op te leggen gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf op dit moment niet opportuun geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
1. verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor omschreven, verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
2. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
3. verklaart de verdachte strafbaar;
4. veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
4.1
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
5. gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
5.1
de ter beschikking gestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
5.2
de ter beschikking gestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
5.2.1.
de ter beschikking gestelde
meldt zich op afsprakenbij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
5.2.2.
de ter beschikking gestelde laat een of meer
vingerafdrukkennemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de ter beschikking gestelde vast te stellen.
5.2.3.
de ter beschikking gestelde houdt zich aan de
aanwijzingenvan de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de ter beschikking gestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
5.2.4.
de ter beschikking gestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
5.2.5.
de ter beschikking gestelde werkt mee aan
huisbezoeken.
5.2.6.
de ter beschikking gestelde geeft de reclassering
inzichtin de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners en hij geeft openheid over zijn leefgebieden, denkwijze en handelen.
5.2.7.
de ter beschikking gestelde vestigt zich niet op een ander
adreszonder toestemming van de reclassering.
5.2.8.
de ter beschikking gestelde werkt mee aan het uitwisselen van
informatiemet personen en instanties die contact hebben met de ter beschikking gestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
5.2.9.
de ter beschikking gestelde gaat niet naar het
buitenlandof het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
5.2.10
de ter beschikking gestelde laat zich
opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen en controle hierop, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de ter beschikking gestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. De reclassering heeft een IFZO aangevraagd ten behoeve van een klinische behandeling;
5.2.11
de ter beschikking gestelde laat zich
ambulant behandelendoor een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen en controle hierop, als de zorgverlener dat nodig vindt.
5.2.12
indien er sprake is van een terugval in middelengebruik en/of een zodanige verslechtering van de psychische toestand van de veroordeelde dat een
kortdurende klinische opnamevoor detoxificatie en crisisbehandeling noodzakelijk is, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een dergelijke kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
5.2.13
de ter beschikking gestelde
verblijft in een instellingvoor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
5.2.14
de ter beschikking gestelde houdt zich aan de
huisregelsen het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
5.2.15
de ter beschikking gestelde gebruikt geen
drugsen werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd;
5.2.16
de ter beschikking gestelde gebruikt geen
alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd;
5.2.17
de ter beschikking gestelde werkt indien geïndiceerd mee aan het aflossen van zijn
schuldenen het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De ter beschikking gestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
5.2.18
de ter beschikking gestelde spant zich in voor het vinden en behouden van (on)betaald (vrijwilligers-)werk, met een vaste structuur.
De dagbestedingdraagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
5.3
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
6. legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
7. beveelt de schorsing van de
voorlopige hechtenisvan de verdachte met ingang van de dag waarop de ter beschikking gestelde zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Aan de schorsing worden de voorwaarden verbonden, zoals onder 5.2.1. tot en met 5.2.18. vermeld bij de voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde;
8. wijst af de gevorderde
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 28 augustus 2023 van de politierechter in Dordrecht onder parketnummer 10-126168-23 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op 17 januari 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 april 2024 te Rotterdam,
op een trap die toegang geeft tot de woning gelegen aan de [adres] in
Rotterdam opzettelijk
brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker, althans open vuur, in
aanraking te brengen met (een) trap(bekleding) en/ of wasbenzine en/ of (een)
(andere) brandbare stof(fen),
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde woning en/of aangrenzende
en/of nabijgelegen woningen en/of de inboedel van die woning(en), en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
voor een of meerdere in voornoemde woning aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] , en/of in de aangrenzende en/of nabijgelegen woningen
aanwezige personen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2024 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk (een) trap(bekleding) en/of een hal/gang, in elk geval
enig goed, dat/ die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/ of [slachtoffer 2] , in elk geval
aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt
en/ of weggemaakt;