In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 30 april 2025 een verzoek ingediend om een aantal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoeker 0,01% van de vorderingen aan zijn preferente en concurrente schuldeisers zou betalen. Van de 35 schuldeisers hebben 33 ingestemd met de regeling, maar twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben geweigerd. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen tegen die van verzoeker en vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers samen 49,9% van de totale schuldenlast uitmaken. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn huidige financiële situatie en de stappen die hij heeft gezet richting herstel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die wel instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens zijn de weigerende schuldeisers veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers.