ECLI:NL:RBROT:2025:10650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
FT RK 25/691 en FT RK 25/692
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gedwongen schuldregeling in faillissementszaak met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 30 april 2025 een verzoek ingediend om een aantal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoeker 0,01% van de vorderingen aan zijn preferente en concurrente schuldeisers zou betalen. Van de 35 schuldeisers hebben 33 ingestemd met de regeling, maar twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben geweigerd. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen tegen die van verzoeker en vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers samen 49,9% van de totale schuldenlast uitmaken. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn huidige financiële situatie en de stappen die hij heeft gezet richting herstel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die wel instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens zijn de weigerende schuldeisers veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 juli 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 30 april 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Gerechtsdeurwaarder GGN (hierna: [schuldeiser 1]);
  • Rebas Groep Incasso namens [schuldeiser 2], wiens vordering in behandeling is bij Gerechtsdeurwaarderskantoor [naam ] (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
GGN heeeft namens [schuldeiser 1] op 1 juli 2025 een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 16 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw E. de Wit, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R.J. Brouwer, beschermingsbewindvoerder van verzoeker;
  • [schuldeiser 2], weigerende schuldeiser.
De overige weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift 35 schuldeisers, waarvan drie preferente en 32 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 270.210,84 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 3 februari 2025 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 0,01% aan de preferente schuldeisers en 0,01% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
33 schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 76.134,16 op verzoeker, welke 39,04% van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 29.355,54 op verzoeker, welke 10,86% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser 2] heeft ter zitting toegelicht dat hij particulier is en verzoeker een woning heeft verhuurd. Tijdens de huurperiode heeft hij uit eigen middelen de vaste lasten betaald, wat ten koste is gegaan van zijn pensioenopbouw. De vordering van ruim €30.000,00 is voor hem een zware financiële last. Hij stelt dat verzoeker structureel schulden maakt en afspraken niet nakomt. Ook eerdere schuldhulpverleningstrajecten zijn volgens hem mislukt wegens onvoldoende medewerking. De schuldeiser heeft geen vertrouwen in de betalingsbereidheid van verzoeker en vindt het onbegrijpelijk dat er met een voorstel van een paar euro kwijtschelding wordt gevraagd. Gezien de schade die hij heeft geleden, voelt het onrechtvaardig om hiermee akkoord te moeten gaan.
GGN stelt zich namens [schuldeiser 1] op het standpunt dat het een schuldeiser in beginsel vrij staat om volledige betaling van haar vordering, vermeerderd met rente, te verlangen. Zij meent in redelijkheid te hebben kunnen weigeren in te stemmen met het aangeboden schuldregelingsvoorstel, gelet op de belangenafweging zoals bedoeld in artikel 287a Faillissementswet. Daarbij wijst [schuldeiser 1] erop dat haar vordering 39,04% van de totale schuldenlast betreft, wat een aanzienlijk aandeel vormt. Daarnaast voert zij aan dat verzoeker bij het ontstaan van de schuld aan [schuldeiser 1] te kwader trouw heeft gehandeld. Het betreft een ten onrechte ontvangen voorschot op een TVL-uitkering, verkregen door het verstrekken van onjuiste en onvolledige gegevens. Verzoeker had achteraf geen recht op deze tegemoetkoming in vaste lasten in verband met de coronapandemie. Volgens [schuldeiser 1] rechtvaardigt ook deze omstandigheid de weigering.
[schuldeiser 1] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 49,9%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk 33 van de 35 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Verzoeker heeft in het verleden een onderneming gehad, maar is daarmee gestopt. Vervolgens heeft hij een periode een uitkering ontvangen en kampte hij met psychische klachten in de vorm van een burn-out en depressie. Inmiddels heeft verzoeker echter stappen gezet richting herstel en is sprake van een positieve ontwikkeling. Zo is hij gestart met werkzaamheden voor 64 uur per maand gedurende een periode van zes maanden, met het voornemen om na afloop te bezien of hij zijn arbeidsuren kan uitbreiden naar een volledige werkweek. Gelet op deze opwaartse lijn is er terecht gekozen voor een prognoseaanbod. Hiermee wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat verzoeker op termijn zijn inkomsten kan verhogen, wat ten goede kan komen aan de schuldeisers. Door schuldhulpverlening is ter zitting ook verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat sinds 18 augustus 2023 onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.