In deze zaak vordert de Vereniging van Eigenaars (VvE) betaling van een eenmalige bijdrage van € 2.916,67 van de gedaagde, die eigenaar is van een appartementsrecht in Rotterdam. De VvE stelt dat de gedaagde, als lid van de VvE, verplicht is om de vastgestelde bijdragen te betalen. De gedaagde betwist het te betalen bedrag en vraagt om onderbouwing, omdat zij van mening is dat er geen werkzaamheden aan haar appartement zijn verricht. De VvE heeft echter op 9 mei 2025 aan de kantonrechter laten weten dat de vordering is voldaan, maar de gedaagde wenst dat de rechter een beslissing neemt over de gevorderde kosten. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de extra bijdrage moet betalen, omdat het besluit van de VvE om deze bijdrage te heffen onherroepelijk is geworden. De gedaagde heeft niet tijdig gereageerd op het besluit en kan dit niet meer aanvechten. De kantonrechter wijst de vordering van de VvE toe en kent ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toe aan de VvE. De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde, die grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.