ECLI:NL:RBROT:2025:10691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
C/10/703243 / KG ZA 25-725
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van duurovereenkomsten in kort geding tussen Recycling Continue B.V. en Monta vennootschappen

In deze zaak vordert Recycling Continue B.V. in kort geding nakoming van duurovereenkomsten met de Monta vennootschappen, die zich bezighouden met fulfilment en logistieke afhandeling van webshoporders. De gedaagden hebben de samenwerking met Recycling Continue opgezegd, maar de vraag is of deze opzegging rechtsgeldig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat Recycling Continue onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de geldigheid van de schriftelijke overeenkomst die zij stelt te hebben met de gedaagden. De gedaagden zijn zelfstandige entiteiten en de samenwerking is gebaseerd op mondelinge afspraken, die als duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden aangemerkt. De voorzieningenrechter concludeert dat de gedaagden de duurovereenkomsten mogen opzeggen zonder zwaarwegende redenen, maar dat er tot nu toe geen geldige opzegging heeft plaatsgevonden. De vordering van Recycling Continue wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagden worden verplicht om papier en karton te blijven leveren aan Recycling Continue totdat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd. De gedaagden worden ook veroordeeld in de proceskosten van Recycling Continue.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/703243 / KG ZA 25-725
Vonnis in kort geding van 4 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECYCLING CONTINUE B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
eiseres,
advocaat mr. R. Hörchner te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTA BREDA B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTA DEN BOSCH B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTA OOSTERHOUT B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTA OOSTERHOUT XL B.V.,
alle gevestigd te Gorinchem,
gedaagden,
advocaten mr. E. Hoogendam en mr. M.N. Koorengevel te Gorinchem.
Partijen worden hierna afzonderlijk Recycling Continue, Monta Breda, Monta Den Bosch, Monta Oosterhout en Monta Oosterhout XL genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juli 2025, met producties 1 t/m 10;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 28;
  • de akte van eiswijziging van Recycling Continue, met productie 11;
  • de mondelinge behandeling op 22 augustus 2025;
  • de pleitnota van Recycling Continue;
  • de pleitnota van gedaagden, met een aanvullende productie.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden zijn zustervennootschappen en maken onderdeel uit van het Monta-concern (hierna: Monta) dat zich bezighoudt met fulfilment en de logistieke afhandeling van webshoporders.
2.2.
Recycling Continue verzorgt voor gedaagden en zeven andere zustervennootschappen het ophalen en recyclen van afvalstromen. De vennootschappen van Monta ontvangen geld van Recycling Continue voor het aangeleverde papier en karton, en betalen voor het afvoeren en recyclen van overige afvalstromen (restafval).
2.3.
Bij e-mail van 24 februari 2025 heeft [naam 1] (vestigingsmanager van Monta Oosterhout, hierna: [naam 1]) aan Recycling Continue meegedeeld dat “
de samenwerking op verschillende vestigingen gefaseerd[zal]
stoppen”.
2.4.
Recycling Continue heeft zich, onder verstrekking van een tweetal schriftelijke overeenkomsten, op het standpunt gesteld dat de vennootschappen van Monta niet gerechtigd zijn om de samenwerking te beëindigen. De vennootschappen van Monta betwisten de echtheid/rechtsgeldigheid van de schriftelijke overeenkomsten en hebben hun wens om de samenwerking stop te zetten, gehandhaafd.
2.5.
Bij brief van 1 juli 2025 heeft de advocaat van gedaagden, mede namens de andere vennootschappen van Monta, het volgende meegedeeld aan Recycling Continue:
“(…) Hierbij wil ik u mededelen dat cliënten de relaties met uw cliënte op de meest korte termijn wensen te beëindigen. Uw cliënte deelde mede investeringen te hebben gedaan. Graag ontvang ik daarvan een per entiteit gespecificeerd overzicht met de specifieke investeringen die anders van onwaarde zouden zijn.
Vervolgens kan overleg plaatsvinden teneinde te bepalen welke opzeggingstermijn of wijze van beëindiging passend is. Intussen maken de cliënten aanspraak op de vergoedingen waarop zij recht hebben. (…)”
2.6.
Gedaagden hebben de levering van afval aan Recycling Continue gestaakt:
Monta Breda en Monta Den Bosch in maart 2025;
Monta Oosterhout XL in april 2025; en
Monta Oosterhout in mei 2025.
Recycling Continue heeft haar bedrijfsmiddelen (persinstallaties en rolcontainers) die op het terrein van gedaagden stonden op aandringen van de betrokken Monta-entiteiten opgehaald, met uitzondering van die bij Monta Oosterhout.
2.7.
De samenwerking tussen Recycling Continue en de zeven andere vennootschappen van Monta is tot dusver ongewijzigd gebleven.

3.Het geschil

3.1.
Recycling Continue vordert – na eiswijziging – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden gezamenlijk dan wel iedere gedaagde afzonderlijk, te bevelen, binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en ook nadien, de tussen hen en Recycling Continue geldende duurovereenkomst / duurovereenkomsten na te komen, door levering en het blijven leveren aan Recycling Continue van alle volgende bij gedaagden te ontstane stoffen of waar zij zich anderszins van moet / wil ontdoen: papier en karton, kunststoffen / plastic / folie en restafval; op straffe van een (zonder nadere waarschuwing te verbeuren) dwangsom van € 10.000,00 per week per vestiging / gedaagde, met een maximum van € 150.000,00 per gedaagde, die nalatig is / blijft met de naleving van het te wijzen vonnis,
althans:
(met dezelfde termijn van veertien dagen en dwangsom van € 10.000,00 met een maximum van € 150.000,00 per gedaagde) door de levering en het blijven leveren van de hiervoor genoemde stoffen in zodanige hoeveelheden en met een zodanige regelmaat als in de twaalf maanden voorafgaand aan 1 maart 2025 gebruikelijk was tussen partijen;
2. gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding en betaling van het griffierecht.
3.2.
Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Recycling Continue in haar vorderingen althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Recycling Continue in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een vordering in kort geding is van belang of de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een bodemprocedure niet hoeft af te wachten, en hoe aannemelijk het is dat de eis in een bodemprocedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor gedaagde als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de in deze procedure gepresenteerde feiten met een beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in kort geding niet goed mogelijk is.
Spoedeisend belang is aanwezig
4.2.
Recycling Continue heeft toegelicht dat de door gedaagden te leveren volumes aan afvalstromen van belang zijn voor haar dagelijkse bedrijfsvoering. Als die volumes wegvallen, kan Recycling Continue gemaakte afspraken met de papierfabriek niet nakomen. Ook heeft zij te maken met vaste personeelskosten die doorlopen en die mede zijn ingesteld op de te verwachten volumes van gedaagden. Gedaagden hebben dat weliswaar in twijfel getrokken, maar de voorzieningenrechter acht dat voldoende aannemelijk en het spoedeisend belang bij de vorderingen is daarmee voldoende gegeven.
Er is geen schriftelijke overeenkomst
4.3.
Primair stelt Recycling Continue zich op het standpunt dat gedaagden verplicht zijn om hun afvalstromen door Recycling Continue te laten verzorgen op grond van een schriftelijke overeenkomst van 7 november 2022. Gedaagden betwisten echter de echtheid/rechtsgeldigheid van die overeenkomst.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Recycling Continue, in het licht van de gemotiveerde betwisting van gedaagden, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze schriftelijke overeenkomst daadwerkelijk tussen partijen is gesloten.
4.5.
In de door Recycling Continue overgelegde overeenkomst is vermeld dat Recycling Continue enerzijds en ‘Monta Group’ anderzijds de partijen bij de overeenkomst zijn. In punt 3 staat dat ‘Monta Group’ zich verbindt om al het papier/karton, plastic en restafval van haar bedrijf op elf locaties (waaronder die van gedaagden) exclusief aan te bieden aan Recycling Continue. Onderaan de overeenkomst is te lezen dat “
Monta Vest. Breda (…) [naam 2]” de ondertekenaar is namens ‘Monta Group’ en [naam 3] (hierna: [naam 3]) namens Recycling Continue.
4.6.
Gedaagden betwisten de echtheid van de handtekening van [naam 2] (vestigingsmanager van Monta Breda, hierna: [naam 2]). Ter onderbouwing daarvan hebben zij als productie 25 een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 2], waarin deze verklaart dat hij de overeenkomst niet heeft ondertekend. Ter zitting heeft [naam 2] zijn verklaring desgevraagd bevestigd. Recycling Continue heeft daar onvoldoende overtuigend op gereageerd en nagelaten de originele overeenkomst over te leggen. Op basis van het nu beschikbare materiaal kan voorshands niet worden aangenomen dat [naam 2] deze overeenkomst daadwerkelijk heeft getekend.
4.7.
Bovendien geldt dat, indien er al zou worden uitgegaan van een door [naam 2] getekende overeenkomst, gedaagden ook dan niet zouden zijn gebonden aan de overeenkomst. Niet gebleken is dat [naam 2] bevoegd was om ‘Monta Group’ te binden. Recycling Continue mocht er in redelijkheid ook niet van uitgaan dat hij wel bevoegd was. Gedaagden hebben erop gewezen dat de vennootschappen van Monta zelfstandig opereren en dat ‘Monta Group’ een niet-bestaande entiteit is. Recycling Continue wist dat ook, zo blijkt uit de verklaring van [naam 3] ter zitting dat [naam 1] hem had meegedeeld dat iedere vennootschap van Monta zelfstandig besluiten neemt en dat Recycling Continue met iedere vennootschap afzonderlijk afspraken dient te maken. Het een en ander vindt tevens steun in het feit dat de door Recycling Continue gehanteerde betalingstermijnen, prijzen en werkprocessen met betrekking tot het ophalen van de containers bij de vennootschappen van elkaar verschilden. Er werd dus ook door Recycling Continue daadwerkelijk uitgegaan van afzonderlijke afspraken met de diverse vennootschappen.
Er is sprake van duurovereenkomsten die opzegbaar zijn
4.8.
Subsidiair stelt Recycling Continue dat zij met ieder van gedaagden feitelijk een jarenlange samenwerking heeft gehad. Dat is niet in geschil. Die samenwerking is gebaseerd op mondelinge afspraken en is aan te merken als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.9.
Recycling Continue meent dat de duurovereenkomsten in beginsel niet opzegbaar zijn, gelet op de lange duur van haar samenwerking, althans die van de familie [naam 3], met de Monta-entiteiten die teruggaat tot 2010 en de forse investeringen (in de vorm van bedrijfsmiddelen) die zij heeft gedaan ten behoeve van de vennootschappen van Monta.
4.10.
Bij de beoordeling gaat de voorzieningenrechter uit van het uitgangspunt dat opzegging van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel mogelijk is, ongeacht of wet en overeenkomst voorzien in een regeling van de opzegging. Op grond van artikel 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval echter meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Zo kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, er een bepaalde opzegtermijn in acht is genomen of dat de opzegging gepaard gaat met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Verder geldt dat een beroep op een bevoegdheid de duurovereenkomst op te zeggen, op grond van artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. [1]
4.11.
Nu gedaagden zelfstandige entiteiten zijn, moet de rechtsverhouding tussen Recycling Continue en iedere gedaagde afzonderlijk worden beoordeeld. De door Recycling Continue gestelde lange samenwerking met de familie [naam 3] – een stelling die gedaagden overigens hebben genuanceerd – is derhalve niet van belang.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de samenwerking tussen Recycling Continue met iedere gedaagde als volgt heeft geduurd:
Monta Breda 7 jaar
Monta Den Bosch 3,5 jaar
Monta Oosterhout 8,5 jaar
Monta Oosterhout XL 2,5 jaar
4.13.
In het arrest van 14 juni 2013 [2] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de concrete omstandigheden in die zaak – een handelsrelatie van 8,5 jaar en een distributeur die voor zijn omzet sterk afhankelijk was van die relatie – niet voldoende waren om te rechtvaardigen dat voor de opzegging een zwaarwegende grond moest worden gegeven. Gelet op die hoge drempel, ziet de voorzieningenrechter in de onderhavige omstandigheden, waarin de langste looptijd niet langer is dan 8,5 jaar en de omzet die Recycling Continue haalt uit de samenwerking met iedere gedaagde relatief beperkt is in verhouding tot haar gehele omzet, geen reden om opzegging slechts toelaatbaar te achten als gedaagden een zwaarwegende grond voor opzegging hebben. Het betoog van Recycling Continue dat de duurovereenkomsten niet opzegbaar zijn, gaat al helemaal niet op. Dat Recycling Continue naar eigen zeggen fors heeft geïnvesteerd in de handelsrelatie, maakt dat niet anders. Die investeringen zien op bedrijfsmiddelen (rolcontainers en persinstallaties) die Recycling Continue ten behoeve van haar dienstverlening heeft geplaatst op het terrein van gedaagden. Als de handelsrelatie eindigt, gaan die bedrijfsmiddelen niet teniet. Recycling Continue kan die bedrijfsmiddelen ophalen (wat zij inmiddels ook heeft gedaan bij drie van de vier gedaagden) en te zijner tijd bij andere relaties inzetten.
4.14.
De conclusie is dat gedaagden de duurovereenkomsten met Recycling Continue mogen opzeggen zonder daarvoor een zwaarwegende reden aan te voeren.
Recycling Continue heeft formeel niet opgezegd
4.15.
Recycling Continue betoogt echter dat dit alles (nog) niet ter zake doet, omdat tot dusver geen opzegging heeft plaatsgevonden, zodat de samenwerking nog doorloopt. Dit betoog slaagt.
4.16.
Voor de opzegging hebben gedaagden verwezen naar het mailbericht van [naam 1] van 24 februari 2025 en de brief van de advocaat van gedaagden van 1 juli 2025. [naam 1] heeft in zijn bericht meegedeeld dat hij de samenwerking op verschillende vestigingen gefaseerd zal stoppen (zie 2.3.). De advocaat van gedaagden heeft (mede namens de zustervennootschappen) te kennen gegeven dat hij de samenwerking op de kortst mogelijke termijn wenst te beëindigen en in dat kader met Recycling Continue in overleg wil gaan voor een passende wijze van beëindiging (zie 2.5.).
De redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen zakelijke partijen bij een duurovereenkomst als deze beheersen, brengen mee dat een opzegging gebeurt in duidelijke, niet mis te verstane bewoordingen en gepaard gaat met een heldere einddatum. Beide berichten bevatten een aankondiging van een opzegging op (korte) termijn, maar zijn niet te beschouwen als een daadwerkelijke opzegging tegen een bepaalde datum. Zo hoefde Recycling Continue ze ook niet op te vatten.
Daarbij is nog daargelaten dat gedaagden niet hebben onderbouwd dat [naam 1] bevoegd was om in februari 2025 de samenwerking namens gedaagden op te zeggen. De volmacht zoals die ter zitting is overgelegd kan wellicht gelden als bekrachtiging achteraf, maar kan de onduidelijkheid van de berichten van toen niet helen.
4.17.
Voor zover gedaagden stellen dat zij ervan uit zijn gegaan en uit mochten gaan dat Recycling Continue begreep dat er was opgezegd en akkoord was met, althans zich neerlegde bij, die opzegging omdat zij haar materieel heeft weggehaald en de dienstverlening heeft gestaakt, faalt dat betoog. Zoals ter zitting door Recycling Continue is toegelicht en door gedaagden niet voldoende is betwist, is het verwijderen van het materieel pas gebeurd nadat en omdat gedaagden daarop stonden. Verder zijn gedaagden met een concurrent van Recycling Continue in zee gegaan, zodat van het voortzetten van de dienstverlening door Recycling Continue in feitelijke zin geen sprake meer kon zijn: het afval werd immers door een ander opgehaald. Uit de communicatie zijdens Recycling Continue kan ook niet worden opgemaakt dat zij instemde met de opzegging.
Aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat er geen geldige opzegging heeft plaatsgevonden en dat de duurovereenkomsten tussen partijen dus nog doorlopen.
Gedaagden horen de duurovereenkomsten in beginsel na te komen
4.18.
Dat betekent dat iedere gedaagde in beginsel gehouden is om haar duurovereenkomst met Recycling Continue na te komen totdat de betreffende duurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd als gevolg van een duidelijke opzegging door een daartoe bevoegde persoon.
4.19.
Daarbij geldt dat van iedere gedaagde mag worden verwacht dat zij die opzegging een opzegtermijn in acht neemt die recht doet aan de belangen van Recycling Continue. Gedaagden hebben ter zitting een opzegtermijn genoemd die gelijk is aan een maand voor ieder jaar dat de betreffende samenwerking heeft geduurd. Het op die wijze bepalen van een passende opzegtermijn komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
4.20.
De voorzieningenrechter begrijpt uit de verklaringen van partijen ter zitting dat het belang van Recycling Continue met name is gelegen in de nakoming van de verplichting van gedaagden om papier en oud karton exclusief te blijven leveren aan Recycling Continue. Van Monta Breda heeft Recycling Continue nooit restafval afgenomen. Ten aanzien van de andere gedaagden geldt dat het verwerken van restafval een extra service is die Recycling Continue biedt maar die nagenoeg niets oplevert.
4.21.
Verder is van belang dat uit de feitelijke samenwerking geen verplichting tot het leveren van een bepaalde hoeveelheid volgt. Niet gebleken is dat daarover mondeling afspraken zijn gemaakt en de feitelijk geleverde hoeveelheden per maand fluctueerden sterk.
4.22.
In die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vordering beperkt toe te wijzen in die zin dat gedaagden ieder afzonderlijk worden veroordeeld om, met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis, alle papier en karton waar zij zich van willen ontdoen weer te leveren en te blijven leveren aan Recycling Continue om te worden afgevoerd, totdat de desbetreffende overeenkomst met Recycling Continue rechtsgeldig is geëindigd.
4.23.
Aan de veroordeling wordt geen dwangsom verbonden. Gebleken is dat gedaagden voor de verwerking van hun afval inmiddels een overeenkomst hebben gesloten met een ander bedrijf. Hoewel gedaagden die omstandigheid zelf hebben veroorzaakt, zou het opleggen van een dwangsom vermoedelijk het onwenselijke gevolg hebben dat zij op straffe van een dwangsom worden gedwongen om wanprestatie te plegen jegens hun nieuwe dienstverlener. Die nieuwe dienstverlener staat buiten dit conflict en over haar positie is niets bekend. Dat betekent dat de gevolgen van het opleggen van een dwangsom en de belangen in dat kader op dit moment onvoldoende kunnen worden beoordeeld.
Dat neemt niet weg dat gedaagden er rekening mee moeten houden dat aan het niet naleven van de veroordeling financiële consequenties kunnen zijn verbonden, bijvoorbeeld in de vorm van een schadevergoeding. De omvang van die consequenties moet echter in de bodemprocedure worden vastgesteld. Het staat partijen vanzelfsprekend vrij om een en ander nader in goed onderling overleg te regelen.
Proceskosten
4.24.
Nu gedaagden op juiste gronden in rechte zijn betrokken, worden zij veroordeeld in de proceskosten van Recycling Continue. Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 119,40
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.118,40

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt gedaagden ieder afzonderlijk om, met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis, alle papier en karton waar zij zich van willen ontdoen te leveren en te blijven leveren aan Recycling Continue om te worden afgevoerd, totdat de desbetreffende overeenkomst met Recycling Continue rechtsgeldig is geëindigd;
5.2.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten van € 2.118,40, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als het vonnis wordt betekend, moeten gedaagden € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.
2091 / 106

Voetnoten

1.HR 29 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1709,